- Ja, zeide Lamme, ik ben treurig en mager. Mijn hart verliest zijne
vroolijkheid, en mijne goede tronie heure frischheid. Ja, lacht maar met mij,
gijlie die na duizenden gevaren elkander terugvondt. Spot maar met den armen
Lamme die, getrouwd zijnde, leeft als een weduwnaar, terwijl deze hier, zeide
hij, naar Nele wijzend, heuren man moest ontrukken aan de kussen der koorde,
dewelke zijne laatste minnaresse zal wezen. Zij dede wel, God zij geloofd; maar
dat ze niet lache met mij. Ja, Nele, mijne vriendin, gij moet met den armen
Lamme niet lachen. Mijne vrouw lacht voor tien. Laas! gijlie vrouwen zijt
ongevoelig voor een andermans leed. Ja, mijn hart is treurig, het is getroffen
door het zweerd der verlatenheid; en niets zal het kunnen versterken, dan zij.
- Of eene lekkere stoverije, zeide Uilenspiegel.
- Ja, zeide Lamme, waar is het vleesch op dit treurig schip? Op de vaartuigen des
konings hebben zij viermaal vleesch in de week - als er geene vasten in komt -
en drijmaal visch. Wat aangaat de visch, ik mag verdoemd zijn als die vezelen -
ik wil zeggen heurvleesch - iets anders doen dan nutteloos mijn arm bloed
ontsteken dat binnen kort in water vergaan zal. De Spanjolen hebben bier, kaas,
soep en goede dranken. Ja, om hunne magen te streelen, hebben zij alles:
beschuit, roggebrood, bier, boter, gerookt vleesch; ja alles, gedroogde visch,
kaas, mosterdzaad, zout, boonen, erwten, gort, azijn, olie, vet, hout en kolen.
Ons komt men verbieden het beestiaal te nemen van wie hoegenaamd, 't zij
poorter, abt of edelman. Wij eten haring en drinken kort bier. Laas! niets heb
ik nog: liefde der vrouw, noch goeden wijn, noch dobbel bruinbier, noch lekkere
spijzen. Waar is hier onze vreugde?
- Ik ga het U zeggen, Lamme, antwoordde Uilenspiegel. Oog om oog, tand om tand:
te Parijs hebben ze, in den Bartholomeusnacht, tienduizend vrije harten gedood
in de stad Parijs alleen; de koning zelf schoot naar zijn volk. Ontwaak,
Vlaming, grijp naar de bijl, zonder genade! Dáár ligt onze