IX
Als hunne vrienden en gezellen, hadden Uilenspiegel, Lamme en Nele, den kloosters
het goed weergenomen dat deze gewonnen hadden, door middel van processiën,
valsche mirakelen en andere Roomsche mommerijen, ten koste van 't volk. Dit was
in strijd met de bevelen van den Zwijger, den prins van de vrijheid, maar het
geld diende voor de kosten des oorlogs. Lamme Goedzak bevredigde zich niet met
geld mee te nemen, doch hij roofde nog in de kloosters hespen, worsten, bottels
bier, flesschen wijn, en kwam niet zelden terug met eene weitasch vol gevogelte,
kalkoenen, ganzen, kapoenen en kiekens op den buik en met eenige monnikenvarkens
en kloosterkalveren achter zich aan een touw. En dit krachtens de rechten des
oorlogs, naar hij zeide.
Vol blijdschap bij elke verovering, bracht hij ze naar het vaartuig om er lekker
mee te gastreeren; maar hij dede zijn bitter beklag dat de kok zoo weinig
ervaren was in de edele konsten van zieden en braden.
Nu, dien dag hadden de Geuzen op de zege een lekker glaasje gedronken, en ze
zeiden tot Uilenspiegel:
- Gij staat steeds met den neus in den wind om tijdingen van het vasteland te
vernemen; gij kent alle de krijgsavonturen: zing ze ons eens. Maar Lamme moet op
de trom slaan en de aanvallige pijpster zal naar de maat van het lied spelen.
En Uilenspiegel zeide:
- Op een frisschen, helderen Meimorgen, vond Lodewijk van Nassau, dewelke Bergen
meende binnen te rukken, zijne