Hoog het hart, de armen kloek:
Geuzen, vreest niet Rome's vloek!
Slaat de trommel, geuzen vrij,
Slaat de trommel, hard en blij!
Ja, spitsbroeders en vrienden, ja, te Antwerpen, noesch over het Schepenhuis,
hebben zij een groot schavot opgericht, dat met rood laken bekleed is; de hertog
troont er op als een koning te midden van staffieren en soldeniers. Hij wil
goedgunstig glimlachen, doch trekt een vies gezicht. Slaat op de trommel, Leve
de Geus!
Hij heeft kwijtschelding geschonken: zwijgt stille: zijn gulden harnas flikkert
in de zonne, de groot-provoost staat te peerd naast den baldakijn: daar komt de
heraut met zijne trommelaars; hij leest algemeene kwijtschelding af voor alle
degenen die niets misdeden; de andere zullen wreedelijk worden gestraft.
Luistert, spitsbroeders, hij leest het plakkaat hetwelk, onder straffe van
opstand, de betaling van den tienden en twintigsten penning beveelt.
En Uilenspiegel zong:
O, hertog, hoort gij niet de stem van 't volk
Die loeit en grolt als storm in zeeënkolk,
Dat 't hart U binnen sidderen doet!
Genoeg van goud, genoeg van bloed;
Getraan en ramp genoeg. 't Zweerd uit de scheê,
Slaat op de trommel van misbaar en weê.
't Is de ijzeren klauw op d'opene wond,
De diefte na de moord terstond.
Is al ons goud en al ons goed
Voor U, Spanjool, nog niet te goed,
We zijn nu vrij en schreeuwen luid:
De koning moet het land hieruit!