De legende van Uilenspiegel
(1896)–Charles de Coster– Auteursrecht onbekend
[pagina 500]
| |
dat de koning op eene toets sloeg, sloeg deze op heure beurt de kat met eenen schicht; en het dier miauwde erbarmlijk, ter wille van de smart die het uitstond. Doch Philippus lachte niet. Gedurig zocht hij in zijnen geest hoe hij Elisabeth, de groote koningin, zoude kunnen overwinnen om Maria Stuart terug op den troon van Engeland te plaatsen. Met dat doel had hij eenen brief geschreven aan den Paus, dewelke diep in schulden stak; de Paus had geantwoord dat hij, voor die onderneming, geerne de heilige vaten der tempels en de schatten van het Vaticaan zoude verkocht hebben. Maar Philippus lachte niet. Ridolfi, de lieveling van koningin Maria, die heur wilde verlossen in de heimelijke hoop naderhand met heur te trouwen en koning van Engeland te worden, kwam bij Philippus om met hem Elisabeths dood te beramen. Maar hij had zulke lange tong, gelijk de koning naderhand schreef, dat men ter Beurze van Antwerpen openlijk van zijn voornemen gesproken had; en de moord wierd niet bedreven. En Philippus lachte niet. Later zond de bloedige hertog, op bevel van den koning, vier moordenaars naar Engeland. Zij gelukten er slechts in zich te doen hangen. En Philippus lachte niet. En aldus verijdelde God de heerschzuchtige plannen van dien bloedzuiger, wiens voornemen was Maria Stuart heuren zoon te ontnemen en in zijne plaats, samen met den Paus, over Engeland te regeeren. En de moordenaar was verbitterd omdat dit edele land zoo groot en zoo machtig was. Gedurig wendde hij zijne bleeke oogen naar hetzelve, en zocht hij het middel om het te verpletteren, om vervolgens over de wereld te regeeren, de hervormden uit te roeien, en liefst nog de rijke, en have en goed te erven van de slachtofferen. Maar hij lachte niet. | |
[pagina 501]
| |
En men bracht hem ratten en muizen in eene ijzeren doos met hooge randen, open van boven; en hij plaatste de doos met den bodem op eene gloeiende stoof en hij schiep er vermaak in, de arme diertjes te zien en te hooren springen, schreeuwen, zuchten en sterven. Maar hij lachte niet. Vervolgens ging hij, bleek en met bevende handen, in de armen van mevrouw van Eboli, zijn vuur van geilheid blusschen, dat aangestoken was met de toorts van de wreedheid. En hij lachte niet. En mevrouw van Eboli ontving hem uit vrees en geenszins uit liefde. |
|