En eensklaps vloog Lamme er naar toe, heur zeggende:
- Mijne vrouw, mijne vrouw! Waar hebt gij zeer, mijne liefste? Waarom barst gij
in eenen schaterlach uit? Uwe oogen staan verwilderd in uw hoofd.
En hij kuste, streelde heur, en sprak:
- Dat geboortevlekje dat gij onder den linkerboezem hadt, zie ik niet! Waar is
het? Zoudt gij mijne vrouwe niet wezen? God van den hoogen hemel!
En zij hield op met lachen.
Eensklaps riep Uilenspiegel:
- Pas op, Lamme.
En Lamme keerde zich om, en zag een grooten duivel van een Egyptenaar met een
mager gezicht voor zich staan, die bruin was als peperkoek.
Lamme raapte zijnen stok op, stelde zich te weer en riep:
- Ter hulp, Uilenspiegel!
Uilenspiegel was daar met zijn goed zweerd.
De Egyptenaar zeide hem in het Hoogduitsch:
- Gieb mir Geld, ein Reichsthaler ob zehn. (Geef mij geld, een rijksdaalder of
tien.)
- Zie, sprak Uilenspiegel, het meideken gaat schaterlachend henen en keert zich
gedurig omme, om te vragen dat men heur volge.
- Gieb mir Geld, sprak de man. Betaal uwe minnarijen. Wij zijn arm en willen U
geen kwaad.
Lamme gaf hem eenen karolus.
- Welk bedrijf voert gij uit? vroeg Uilenspiegel.
- Alle bedrijven, antwoordde de Egyptenaar: zeer bedreven in de goochelkunst,
doen wij wonderbare en bovennatuurlijke toeren. Wij spelen op de tamboerijn en
dansen de Hongaarsche dansen. Onder ons zijn er die schoone vogelkooien maken en
andere die roosters verveerdigen om vleesch op te bakken. Doch allen, Vlamingen
als Walen, zijn benauwd voor ons en jagen ons weg. Daar wij niets kunnen
verdienen, zijn wij wel gedwon-