| |
XXIX
Uilenspiegel en Lamme stapten op naar Gent en kwamen met de ochtendschemering
omtrent Lokeren.
Frissche, witte dampen hingen over de weiden.
Beide de wandelaars kwamen voorbij eene smidse en Uilenspiegel schuifelde gelijk
de leeuwerik, de vogel der vrijheid.
En dadelijk vertoonde zich een man, met witte, lange haren, voor de deur van de
smidse, en dadelijk dede hij het dapper gekraai van den haan na.
| |
| |
Uilenspiegel zeide tot Lamme:
- Dat is smid Wasteele, die ploegscharen maakt, het ijzer smeedt als het warm is
om er schoone hekken voor kerkkoren van te vervaardigen en, zeer dikwijls, 's
nachts, wapenen smeedt en polijst voor de soldaten van het vrije geweten. Hij is
vet noch gezond geworden bij dien dubbelen arbeid, want hij is bleek als een
spook, treurig als een verdoemde, en zoo mager dat zijne beenderen door zijn vel
steken. Hij is nog niet slapen, zeker heeft hij wederom heel den nacht gewrocht.
- Komt binnen, alle beiden, zeide smid Wasteele, en brengt uwe ezelen op de
meersch, achter het huis.
Als Uilenspiegel en Lamme dit gedaan hadden, kwamen zij terug in de smidse en
zagen zij dat smid Wasteele al de zweerden in den kelder bracht die hij binst
den nacht gepolijst had en het werk voor zijne knechten gereedmaakte.
Uilenspiegel met doffe oogen beziende, vroeg hij hem:
- Welk nieuws brengt gij mij van den Zwijger?
Uilenspiegel antwoordde:
- De Prins is met zijn leger uit de Nederlanden gejaagd, ter wille van de lafheid
zijner huurlingen, die roepen: Geld! Geld! als er te vechten is. Met zijne
trouwe soldaten, zijn broeder, graaf Lodewijk, trok hij den koning van Navarra
en de hugenoten ter hulp; van daar toog hij naar Duitschland, naar Dillenburg,
alwaar vele vluchtelingen uit de Nederlanden hem vervoegden. Gij moet wapenen
zenden en het geld dat gij opgehaald hebt, terwijl wij op zee moeten gaan, om
het werk van vrije mannen te verrichten.
- Ik zal doen wat mij geheeten wordt, sprak smid Wasteele; ik heb wapenen en
negenduizend florijnen. Maar zijt gij hier niet gekomen op ezelen?
- Ja, zeiden zij.
- En hebt gij, onderwege, geene tijding gehad van drij predikanten die gedood,
uitgeplunderd en in een hol gesmeten wierden op de rotsen der Maas?
| |
| |
- Ja, antwoordde Uilenspiegel met de grootste vrijmoedigheid, die drij
predikanten waren spionnen des hertogs, die betaald waren om den prins in het
verderf te brengen. Onder ons getweeën hebben wij, Lamme en ik, hun het
tijdelijke met het eeuwige doen verwisselen. Hun geld is in ons bezit en hunne
papieren insgelijks. Wij zullen er van nemen wat ons hoeft voor onze reis, de
rest zullen wij aan den prins geven.
En Uilenspiegel dede zijn wambuis open, alsmede dat van Lamme en trok er papieren
en perkamenten uit.
Smid Wasteele las ze en sprak vervolgens:
- Zij behelzen plannen van gevecht en van samenzwering. Ik zal ze aan den prins
doen behandigen, en er zal hem gezegd worden dat Uilenspiegel en Lamme Goedzak,
zijne trouwe wandelaars, zijn edel leven gered hebben. Ik ga uwe ezelen doen
verkoopen, opdat men U niet aan uwe rijdieren zoude herkennen.
Uilenspiegel vroeg aan smid Wasteele of de vierschaar der schepenen van Namen
reeds heure serjanten achter hunne hielen hadde gezonden.
- Ik ga U kond geven van hetgene ik weet, antwoordde Wasteele. Een smid van
Namen, een dappere en overtuigde hervormde, is hier laatst bij mij geweest,
zoogezeid om mij te vragen hem te helpen in het maken van de hekken, windwijzers
en ander ijzerwerk voor een slot, dat men omtrent La Plante aan 't bouwen is. De
deurwaarder van de vierschaar der schepenen heeft hem verteld dat zijne meesters
reeds bijeengekomen waren, en dat de baas eener taveerne alreeds geroepen
geweest was, omdat hij op eenige honderden stappen van de plaats van den moord
woont. Ondervraagd of hij de moordenaars of hen, die hij van den moord konde
verdenken, gezien had, heeft hij geantwoord: ‘Ik heb boeren en boerinnen gezien
die op ezelen reden, sommige bleven op hunne dieren zitten en vroegen te drinken
aan de deur, andere stegen van hunne ezelen en kwamen in de gelagkamer, de
manslieden dronken bier, de vrouwen | |
| |
en meidekens mede. Ik zag ook
twee dappere mannen die spraken van messire van Oranje een kopken kleiner te
maken.’ Terwijl de baas dit zeide, floot hij, om den steek van een mes in het
vleesch van den hals na te bootsen. ‘Bij Stalen Wind, zeide hij, zal ik U
heimelijk op de hoogte houden, daar dit in mijne macht is.’ Hij sprak en wierd
losgelaten. Sedert dien tijd hebben de justitieraden ongetwijfeld brieven
gezonden aan hunne onderhoorige raden. De baas zei dat hij anders niemand gezien
had dan boeren en boerinnen op ezelen, daaruit is te voorzien dat men jacht zal
maken op alle diegenen die men schrijlings op ezelen zal vinden. En de prins
heeft U nog noodig, mijne kinderen.
- Verkoop onze ezelen, zeide Uilenspiegel, en de opbrengst kunt gij voegen bij
den oorlogsschat van den prins.
De dieren wierden verkocht.
- Nu moet gij, sprak Wasteele, elk een vrij ambacht hebben dat onafhankelijk is
van de gilden. Kunt gij vogelkooien en rattenvallen maken?
- Ik heb er vroeger veel gemaakt, zeide Uilenspiegel.
- En gij? vroeg Wasteele aan Lamme.
- Ik, sprak Lamme, ik zal heetekoeken en oliekoeken verkoopen.
- Volg mij; hier zijn heel gereedgemaakte vogelkooien en rattenvallen, met
gereedschap en koperdraad om ze te herstellen en er andere te maken. Dit alles
wierd mij gebracht door een mijner spionnen. Dat is voor U, Uilenspiegel. Gij,
Lamme, krijgt een klein komfoor met eenen blaasbalg; ik zal U ook deeg, spek en
olie geven, om uwe heetekoeken en oliekoeken te bakken.
- Hij is in staat alles zelf op te eten, zei Uilenspiegel.
- Wanneer beginnen wij te bakken? vroeg Lamme.
Wasteele antwoordde:
- Gij zult mij eerst een nacht of twee moeten helpen; alleen kan ik al mijn werk
niet afdoen.
| |
| |
- Ik heb honger, sprak Lamme, is hier niets te eten?
- Er is brood en kaas, antwoordde Wasteele.
- Zonder boter? vroeg Lamme.
- Zonder boter, sprak Wasteele.
- Hebt gij bier of wijn? vroeg Uilenspiegel.
- Ik zelf drink er nooit, antwoordde Wasteele; doch als gij er hebben wilt, zal
ik er gaan halen in den Pelikaan, hier dichtbij.
- Ja, sprak Lamme, en breng meteen wat hesp mee.
- Ik zal doen wat gij vraagt, sprak Wasteele, die Lamme met groote verachting
bekeek.
Toch bracht hij dobbelen klauwaart en eene hesp. En, van genoegen, at Lamme voor
vijven.
En hij sprak:
- Wanneer beginnen wij te werken?
- Dezen nacht, sprak Wasteele, maar blijf in de smidse en wees niet benauwd van
mijne gasten. Het zijn hervormden gelijk gij.
- Dat gaat mij, sprak Lamme.
's Nachts, als de slaapklokken geluid hadden en de poorten gesloten waren, dede
Wasteele zich helpen door Uilenspiegel en Lamme, om uit den kelder zware pakken
wapenen naar zijne werkplaats te dragen.
- Hier zijn, sprak hij, twintig bussen die moeten hersteld, dertig lanspunten die
moeten gepolijst worden, en lood om vijftienhonderd kogels te gieten; gij gaat
mij helpen.
- Met mijne beide handen, antwoordde Uilenspiegel, waarom heb ik er geene vier om
U behulpzaam te wezen!
- Lamme zal ons helpen, sprak Wasteele.
- Ja, antwoordde Lamme op jammerlijken toon, want hij viel van den vaak, ter
wille van het overvloedig eten en drinken.
- Gij zult het lood gieten, sprak Uilenspiegel.
- Ik zal, sprak Lamme.
Lamme smolt zijn lood en goot zijne kogels, doch grimmig bekeek hij smid Wasteele
die hem dwong op te blijven, terwijl hij zoo'n vaak had.
| |
| |
Hij goot de kogels met opgekropte gramschap, en had grooten lust het gesmolten
lood op het hoofd van smid Wasteele te gieten. Doch hij hield zich in. Rond
middernacht wierd hij overvallen door razernij, alsmede door vermoeienis en,
terwijl smid Wasteele en Uilenspiegel geduldig zweerden, bussen en lanspunten
polijsten, hield hij hem met fluitende stem de volgende rede:
- Daar staat gij nu, sprak Lamme, mager, bleek en schraal, met uw vast vertrouwen
in de prinsen en in de grooten der aarde, terwijl gij, door overdreven ijver, uw
lichaam veracht, uw edel lichaam dat gij laat vergaan van ellende en
zelfvernedering. Daarom is het niet dat de goede God U schiep. Vergeet niet dat
onze ziel, die de adem des levens is, boonen, ossevleesch, bier, wijn, hesp,
worsten, pensen en rust noodig heeft om te kunnen ademen; gij, gij leeft van
brood, water en slapeloosheid.
- Van waar komt U die ongewone woordenvloed? vroeg Uilenspiegel.
- Hij weet niet wat hij zegt, antwoordde Wasteele weemoedig.
Maar Lamme wierd grammoedig en vervolgde:
- Ik weet het beter dan gij. Ik zeg dat wij zot zijn, ik, gij en Uilenspiegel
insgelijks, onze oogen te bederven voor al die prinsen en grooten der aarde, die
zeker zouden lachen met ons, als zij ons bezig zagen, overvallen door
vermoeienis, den nacht door te brengen met wapenen te polijsten en kogels te
gieten, te hunnen dienste. Terwijl zij wijn drinken in gouden bekers en kapoenen
in tinnen schotels eten, vragen zij zich niet af of hunne vijanden met hunne
zeisen onze beenen afkappen en ons in den doodenkuil werpen. Intusschen zullen
zij, die in den grond hervormden, noch calvinisten, noch lutheranen, noch
katholieken zijn, maar aan God noch duivel gelooven, heerlijkheden koopen en
bemachtigen, het goed van monniken, abten en konventen opeten. Alles zullen zij
hebben: vrouwen en maagden en mei- | |
| |
dekens; uit hunne gouden bekers
zullen zij drinken op hun eeuwig welzijn, op onze altijddurende onnoozelheid en
op de zeven hoofdzonden die zij gedurig bedrijven, ja, smid Wasteele, en dat
onder uwen neus, die mager is van geestdrift. Aanschouw de velden, de weiden,
bezie de oogsten, de boomgaarden, de ossen, het goud dat opstijgt uit de aarde;
aanschouw de wilde dieren der bosschen, de vogelen des hemels, de lekkere
ortolanen, de heerlijke lijsters, den kop van het everzwijn, den bout van den
reebok: jacht, vischvangst, aarde, zee, alles, alles is hun. En gij, gij leeft
van water en brood, en wij, wij werken ons dood voor hen, zonder slapen, zonder
eten, zonder drinken. En als wij er onder zullen bezweken zijn, zullen zij onze
lijken uit hunnen weg schoppen en tot onze moeders zeggen: ‘Maakt er andere,
deze krengen kunnen wij niet meer gebruiken.’
Uilenspiegel lachte goedmoedig zonder iets te zeggen, Lamme blies van
verontweerdiging, doch Wasteele zeide op zachtmoedigen toon:
- Gij spreekt zeer lichtzinnig. Ik leef niet voor hesp, voor bier, noch voor
ortolanen, maar voor de zegepraal van het vrije geweten. Voor de vrijheid, doet
de prins gelijk ik. Hij offert zijn goed, zijne rust, zijn geluk op om de beulen
en de dwingelandij uit de Nederlanden te verjagen. Doe gelijk hij en tracht van
mager te worden. Het is niet met den buik dat men de volkeren redt, maar met
fieren moed en met geduldig doorstane vermoeienissen. En nu, ga maar slapen, als
gij vaak hebt.
Maar Lamme wilde niet slapen gaan, want de smid had hem beschaamd gemaakt.
En gedrijen polijstten zij wapenen en smolten zij kogelen tot den dageraad.
En dit drij nachten achtereen.
Vervolgens vertrokken zij des nachts naar Gent. Onderwege leurden zij met
vogelkooien, muizenvallen en oliekoeken.
Zoo kwamen zij te Meulestede, wiens roode daken men overal ziet, en daar kwamen
zij overeen dat elk op zijne eigene hand | |
| |
zoude rond gaan en men 's
avonds, vóór de slaapklokken, malkander zou vervoegen in de afspanning den Zwaan.
Lamme zwierf door de straten van Gent en verkocht gewetensvol zijne oliekoeken,
want hij kreeg zin in zijn bedrijf, maar daarom vergat hij zijne vrouw niet,
want hij zocht ze gedurig, noch zijnen buik, want hij ledigde menigvuldige
pinten en at zonder ophouden.
Uilenspiegel had brieven van den prins van Oranje besteld aan Jacob Scoelap,
licentiaat in de medicijnen, aan Lieven Smet, kleermaker, aan Jan de
Wulfslaeger, aan Gillis Coorne, roodverv r, en aan Jan de Roose, ticheldekker,
welke hem het geld ter hand stelden dat zij voor den prins opgehaald hadden en
hem zeiden nog eenige dagen te Gent en in 't ronde te blijven, daar zij hem nog
meer zouden geven.
Die mannen wierden later aan de Nieuwe Galge uit hoofde van ketterije gehangen,
en hunne lijken begraven op het Galgeveld, omtrent de Brugsche poort.
|
|