| |
XXIII
- Waar gaan wij henen? vroeg Lamme.
- Naar Maastricht, antwoordde Uilenspiegel.
- Maar, mijn zoon, men zegt dat het leger des hertogs rond Maastricht
samengebracht is en dat Alva zelf in die stede verblijft. Onze reispassen zullen
niet voldoende zijn. En al hadden Spaansche soldeniers er mede genoegen, zouden
wij niettemin in de stad gehouden en ondervraagd worden. Ondertusschen zouden
zij den moord van de predikanten vernemen en zouden wij aan het leven vaarwel
mogen zeggen.
Uilenspiegel antwoordde:
- De raven, uilen en gieren zullen er weldra al het vleesch afgeknaagd hebben,
zoodat hun aangezicht onkennelijk zal geworden zijn. Wat onze passen betreft,
die zouden wel goed zijn; maar als men den moord vernam, zouden wij zeker,
zooals gij | |
| |
zegt, aangehouden worden. Maar daar wij toch te
Maastricht wezen moesten, zullen wij over Landen gaan.
- Ze zullen ons ophangen, zei Lamme.
- We zullen er doorgeraken, antwoordde Uilenspiegel.
Aldus koutend kwamen zij in de afspanning De Ekster, waar zij
goed eten, goede slaping en hooi voor hunne ezels vonden.
's Anderen daags begaven zij zich op weg naar Landen.
Als zij omtrent eene groote hoeve, nabij de stad kwamen, floot Uilenspiegel als
een leeuwerik, en dadelijk antwoordde daarop, van binnen, een helder
hanengekraai.
Een cijnsenaar met een goedig gezicht verscheen op den drempel der hoeve.
Hij sprak tot hen:
- Vrienden, leve de Geus! komt binnen.
- Wie is dat? vroeg Lamme.
Uilenspiegel antwoordde:
- Thomas Utenhove, de dappere hervormde; de knechten en dienstmaagden zijner
hoeve ijveren als hij voor het vrije geweten.
Utenhove sprak toen:
- Gij zijt zendelingen des prinsen. Eet en drinkt.
En de hesp knetterde in de pan en de worsten insgelijks; en de wijn wierd
opgebracht en de glazen gevuld. En Lamme dronk als een tempelier en liet zich de
spijzen goed smaken.
De knechten en meiden van de hoeve kwamen beurtelings voor de halfgeopende deur
kijken, om hem met de tanden bezig te zien. En de mannen zeiden, begeerig, dat
zij wel zooveel zouden eten als hij.
Op het einde van den maaltijd sprak Thomas Utenhove:
- Honderd boeren zullen deze week van hier vertrekken, onder voorwendsel aan de
dijken van Brugge en omstreken te arbeiden. Zij reizen bij troepen van vijf of
zes en langs verschillende wegen. Te Brugge zullen zij schuiten vinden die hen
over zee naar Emden zullen brengen.
| |
| |
Bloed hertog, stom hertog, ziet ge 't bruidje nog? (Blz. 392.) 25
| |
| |
- Hebben zij wapenen en geld? vroeg Uilenspiegel.
- Elkeen heeft tien gulden en een hartsvanger, antwoordde Utenhove.
- God en de prins zullen U loonen.
- Ik beoog geenerlei belooning; wat ik doe, doe ik uit overtuiging, zeide
Utenhove.
- Lieve gastheer, vroeg Lamme, die dikke, zwarte pensen aan 't peuzelen was, hoe
krijgt gij ze zoo geurig, zoo smakelijk en zoo fijn van vet?
- Wij doen er kaneel en kattenkruid in, antwoordde de gastheer.
Vervolgens vroeg hij aan Uilenspiegel:
- Hoort Edzard, graaf van Friesland, nog steeds tot den aanhang des prinsen?
Uilenspiegel antwoordde:
- Openlijk niet, maar toch verleent hij te Emden schuilplaats aan zijne
vaartuigen.
En hij voegde er bij:
- Wij moeten naar Maastricht gaan.
- Dat zult gij niet kunnen, sprak de gastheer; het leger des hertogs is vóór de
stad en in 't ronde.
Vervolgens bracht hij hem naar den zolder, en toonde hij hem van verre de vendels
en kornetten ruiterij en voetvolk, die door het veld reden en marcheerden.
Uilenspiegel sprak:
- Ik zal er doorheen geraken als gij, die machtig zijt in dit oord, mij de
toelating geeft van te trouwen. De vrouw moet lieftallig, zachtaardig en schoon
zijn en moet, zoo niet voor altijd, dan toch voor eene week met mij willen
trouwen.
Lamme zuchtte en sprak:
- Doe dat niet, mijn zoon, zij zou U alleen laten, zonder bekommernis voor uw
liefdevuur. Uw bed, waarop gij thans zoo vredevol slaapt, zal eene koets van
netelen lijken, die U de zoete nachtrust zal ontrooven.
| |
| |
- Ik zal eene vrouw nemen, antwoordde Uilenspiegel.
En Lamme was diep bedroefd, omdat hij niets op de tafel meer vond. Toch ontdekte
hij kasterlings in eene schaal, en hij speelde ze weemoedig binnen.
Uilenspiegel zeide tot Thomas Utenhove:
- Nu, luister. Bezorg mij eene vrouw, ze mag rijk zijn of arm. Ik ga met heur
naar de kerk en doe het huwelijk zegenen door den pastoor. Deze geeft ons een
huwelijksbewijs, dat ongeldig is, mits het komt van een paap, aanhanger der
Inquisitie; wij doen er in neerschrijven dat wij heel goede kerstenen zijn, die
gebiecht hebben en ter communie geweest zijn, dat wij apostolisch leven volgens
de regelen onzer. Heilige Moeder de Roomsche Kerk (die hare kinderen verbrandt),
om aldus over ons den zegen te roepen van onzen heiligen Vader den Paus, van de
hemelsche en aardsche heirscharen, van de santen, de santinnen, de dekenen,
pastoors, monniken, soldeniers, serjanten, hangmannen en andere diepers. Met dat
kostbaar bewijs op zak, maken wij de toebereidselen voor de gebruikelijke
speelreis.
- Maar de vrouw? vroeg Thomas Utenhove.
- Die zult gij mij zoeken, antwoordde Uilenspiegel. Ik neem dus twee speelwagens,
die ik versier met sparre- en hulstetakken en papieren bloemen. En ik steek er
de mannen in, die gij aan den prins zenden wilt.
- Maar de vrouwe? vroeg Thomas Utenhove.
- Die zult gij wel vinden, antwoordde Uilenspiegel.
En zijne rede vervolgend, sprak hij:
- In den eersten wagen span ik twee uwer peerden, in den tweeden, onze beide
ezelen. Den eersten wagen neem ik in met mijne vrouw, mijn vriend Lamme, de
huwelijksgetuigen; de tweede wagen is bestemd voor de speellieden. Vervolgens
gaan wij er op los, met wuivende vendels en onder 't geschal van tamboerijnen,
pijpen en schalmeien; zingend, dansend en drinkend, rijden wij in vollen draf de
groote baan op, die naar het Galgeveld of naar de vrijheid leidt.
| |
| |
- Ik wil U helpen, sprak Thomas Utenhove. Maar de vrouwlieden en dochteren zullen
hare mannen en minnaren willen volgen.
- Wij zullen gaan op Gods genade, sprak een minzaam meideken, dat het hoofd
binnenstak.
- Als het noodig is, zei Thomas Utenhove, kunnen er vier wagens zijn; aldus
zouden wij meer dan vijf en twintig mannen aan den prins kunnen sturen.
- De hertog zal beetgenomen zijn, sprak Uilenspiegel.
- En de vloot van den prins met eenige dappere soldaten verrijkt, antwoordde
Thomas Utenhove.
Vervolgens dede hij het klokje luiden, om al zijne knechts en dienstmaagden samen
te roepen.
Als allen vergaderd waren, sprak hij tot hen:
- Gij allen, die Zeeuwen zijt, mannen als vrouwlieden, luistert: Uilenspiegel, de
Vlaming, hier tegenwoordig, wil U in bruidsgewaad, door het leger des hertogs
heenbrengen.
De mannen en vrouwen van Zeeland riepen te gelijk:
- Doodsgevaar! wij nemen het aan.
En de mannen zeiden tot elkaar:
- Voor ons is het een geluk, een land van dienstbaarheid te verlaten om op de
vrije zee te varen. Als God er vóór is, wie zal er tegen zijn?
De vrouwlieden en meidekens spraken:
- Wij volgen onze mannen en vrienden. Wij zijn uit Zeeland vandaan en zullen er
schuilplaatse vinden.
Uilenspiegel wendde zich naar een jong en liefelijk meideken uit den hoop, en
zeide heur schertsend:
- Ik wil met U trouwen.
Doch blozend antwoordde zij hem:
- Ik wil wel, doch alléén in de kerk.
De vrouwen spraken lachend tot elkaar:
- Heur hert trekt naar Hans Utenhove, den zoon van den baas. Hij vertrekt zeker
met haar.
| |
| |
- Ja, antwoordde Hans.
En de vader zeide tot hem:
- Gij moogt.
De mannen deden hunne beste kleederen aan: fluweelen wambuis en hooze, met het
groot opperste kleed daarboven, breedgerande hoeden op 't hoofd, die hen tegen
zon en regen beschutten moesten; ook de vrouwen kleedden zich in feestdos;
gebekte zwarte onderbroeken, witte geplooide halskragen, hemelsblauwe en
scharlakenroode borststukken met goudborduurselen, zwarte wollen rokken met
breede fluweelen banden van dezelfde kleur, zwarte saaien kousen en uitgebekte
fluweelen schoenen met zilveren gespen; op het voorhoofd hadden zij groote
klatermeersen, die de meidekens links, en de getrouwde vrouwlieden rechts
droegen.
Vervolgens ging Thomas Utenhove naar de kerk den parochiepaap verzoeken
Thijlbert, zoon van Klaas, in de wandeling Uilenspiegel, dadelijk te willen
trouwen met Tanneken Pieters.
En meteen stak hij den pastoor twee rijksdaalders in de hand.
De parochiepaap stemde gereedelijk toe.
Dienvolgens begaf Uilenspiegel zich naar de kerk met heel de bruiloft, en daar
trouwde hij, voor den pastoor, met Tanneken, die zoo schoon en zoo lief, zoo
knap en zoo goed gevleesd was, dat hij zich moest inhouden om niet in heure
kaken te bijten, die twee kriekappeltjes geleken.
En hij zeide heur dat hij het maar liet, uit eerbied voor hare zachte schoonheid.
Maar zij zegde hem met een pruilend gezichtje:
- Wees toch stil, zie eens hoe Hans U beziet, hij zou U vermoorden.
En een meideken dat jaloersch was, zeide hem:
- Zoek elders, Uilenspiegel, ziet gij niet dat zij bang is voor heuren minnaar?
Lamme wreef zich in zijne handen en riep:
- Ge zult ze toch alle niet hebben!
| |
| |
En hij was in zijn schik.
Uilenspiegel droeg geduldig het noodlot en keerde met de bruiloft terug naar de
hoeve. Daar dronk men en zong men blijde, en dede hij bescheid met het
jaloersche meideken. Hans was er gansch in zijn schik om, maar Tanneken niet, en
de bruidegom van 't meideken ook niet.
Rond den middag, bij een helderen zonneschijn en een frisch windeken, reden de
wagens voort; ze waren gansch versierd met bloemen en loover, en met wapperende
vendels.
En ze vertrokken onder 't blijde geschal van pijpen, schalmeien, tamboerijnen en
doedelzakken.
In 't kamp van Alva was er een ander feest. De vedetten en schildwachten der
voorposten bliezen het alarm en kwamen opvolgenlijk terug naar het kamp,
zeggende:
‘De vijand nadert; wij hebben 't gerucht van pijpen en schalmeien gehoord, en
vendels gezien. 't Is eene sterke afdeeling ruiterij die ons in eene of andere
hinderlaag wil lokken. Het legerkorps is ongetwijfeld in aantocht.’
Dadelijk dede de hertog de kampmeesters, kolonels en kapiteins verwittigen, het
leger in gevechtsorde stellen en den vijand verkennen.
Plotselings verschenen vier wagens die naar de busschutters reden. In de wagens
waren de mannen en vrouwen aan 't dansen, bij 't blijde gerinkel van bottels en
't luidruchtig geschal van pijpen, schalmeien, trommelen en doedelzakken.
De bruiloft hield halt en de hertog van Alva kwam zelf toeloopen op het gerucht,
en zag de jonge bruid op een van de wagens, en naast haar, Uilenspiegel, haren
bruidegom, met zijn hoedeken vol bloemen; en al de boeren en boerinnen waren van
de wagens gesprongen en dansten rond het jonge echtpaar, en noodden de soldaten
tot drinken.
Alva en de zijnen waren grootelijks verwonderd over den eenvoud dier
buitenlieden, die zongen en dansten, te midden van een leger dat in gevechtsorde
stond.
| |
| |
En alle degenen die in de wagens zaten, gaven wijn te drinken aan de Spaansche
soldaten.
En de Maranen juichten de bruiloft toe.
Als er geen wijn in de wagens meer was, reden de boeren en boerinnen weder voort,
onder 't geschal van tamboerijnen, pijpen en doedelzakken.
Niemand dede hun de minste moeilijkheid aan.
Integendeel, de soldaten gaven, te hunner eere, een salvo met hunne bussen.
En zoo kwamen zij in Maastricht, waar Uilenspiegel zich verstond met de
hervormden om, door middel van schepen, wapenen en munitie naar de vloot van den
Zwijger te zenden.
Ook te Landen deden zij hetzelfde.
En, gekleed als daglooners, geraakten zij overal door.
De list kwam den hertog ter oore; en er wierd een liedje op gemaakt, dat hem
gezonden wierd, met dit referein:
Bloed-hertog, stom hertog,
En telkens dat hij eene verkeerde beweging gedaan had, zongen de soldaten:
Bloed-hertog, stom hertog,
|
|