XXI
De bedrukte Nele leefde eenzaam te Damme bij Katelijne, die steeds naar den
kouden duivel riep, doch tevergeefs, want hij kwam niet.
- Ha! sprak zij, gij zijt rijk, Hansken, en zoudt mij de zevenhonderd karolussen
kunnen terugbrengen. Soetkin zou levend op de aarde terugkomen en Klaas zou
tevreden zijn in het hemelrijk; gij moet ze teruggeven. Doe het vuur weg, de
ziel wil er uit, maak een gat, de ziel wil er uit.
En gedurig wees zij met den vinger naar de plaats waar het werk heur hoofd
verbrand had.
Katelijne was zeer arm, doch de buren stonden haar bij met boonen, met brood en
met vleesch, naarvolgens hunne middelen. De gemeente gaf heur wat geld. En Nele
naaide voor de rijke poorteressen, ging uit strijken bij haar en verdiende aldus
een gulden per week.
En Katelijne zeide altijd:
- Maak een gat, laat mijne ziel uit. Zij klopt om buiten te zijn. Hij zal de
zevenhonderd karolussen teruggeven.
En weenend aanhoorde Nele heure uitzinnige reden.