XV
In November, de maand der sneeuwstormen, dede de Zwijger Uilenspiegel voor zich
komen. De prins beet op de koord van zijn maliënhemd.
- Luister goed, sprak hij.
Uilenspiegel antwoordde:
- Mijne ooren zijn gevangenispoorten; men komt er gemakkelijk binnen, maar
uitgeraken is eene andere zaak.
De Zwijger sprak:
- Ga door Namen, Henegouwen, Vlaanderen, Zuid-Braband, Antwerpen, Noord-Braband,
Gelderland, Overijsel, Noord-Holland overal verkondigen dat, zoo het geluk onze
heilige en kerstene zaak te lande verraadt, de strijd tegen onrecht en geweld
ter zee voortgezet wordt. God bestiere genadig deze zaak, in voor- en in
tegenspoed. Te Amsterdam gekomen, zult gij aan Pauwel Buys, mijn getrouwe,
rekenschap geven van uwe zending. Hier zijn drij reispassen, door Alva zelven
geteekend, die gevonden werden op verslagenen te Quesnoy-le-Comte. Mijn
schrijver heeft ze behoorlijk ingevuld. Wellicht vindt gij onderwege een goeden
gezel, in denwelken gij vertrouwen moogt stellen. Hier zijn vijftig gulden. Wees
moedig en trouw.
- De assche klopt op mijn hart, antwoordde Uilenspiegel.
En hij toog henen.