De legende van Uilenspiegel
(1896)–Charles de Coster– Auteursrecht onbekend
[pagina 360]
| |
Het gevecht greep plaats in eene kleine heide. Reeds van den vroegen morgen had Riesencraft zijne kleedij van boogschutter aan: de salade, dat is de helm, met ijzeren halsstuk, zonder vizier, alsmede een maliënhemd zonder mouwen. Daar zijn ander hemd stukken vaneen viel, stak hij het in zijnen helm om er in geval van nood pluksel van te maken. Hij nam eenen voetboog van goed hout der Ardennen, eenen koker met dertig pijlen, eene lange dagge, doch geen tweehandig zweerd, dat een wapen der busschutters was. En hij kwam naar het strijdperk op zijn handpeerd, dat den oorlogszadel en het met pluimen versierde hoofdharnas aanhad, en heel opgetuigd was. Uilenspiegel koos de uitrusting van een edelen wapenman: zijn rijdier was een ezel; zijn zadel een meisjesrok; het hoofdharnas was van wisschen, versierd met schoone, wuivende schavelingen. Het borstharnas van zijn rijdier was van spek, want, zeide hij, het ijzer kost te duur, het staal is buiten prijs en, wat het koper betreft, in de laatste dagen heeft men er zooveel kanonnen van gemaakt dat er niet genoeg meer is om een konijn tot den strijd toe te rusten; vervolgens zette hij op zijn hoofd eenen schoonen saladestruik, dien de slekken nog niet opgegeten hadden; op de salade stak eene zwanepluim, om hem te doen zingen als hij soms stierf. Zijn stootdegen was een goede, lange, dikke stok van dennenhout, op denwelken een bezem van takken van hetzelfde hout stak. Aan den linkerkant van zijnen zadel hing zijn mes, dat insgelijks van hout was; aan zijne rechterzijde slingerde zijne strijdknots: een vliertakje met eene raap op. Zijn harnas bestond uit niets dan openingen, met andere woorden: hij had er geen aan. Als hij aldus toegetakeld het strijdperk binnenreed, schoten de getuigen van Riesencraft in een luiden schaterlach, doch de Hoogduitscher bleef norsch kijken met zijne bittere tronie. Toen vroegen de getuigen van Uilenspiegel aan die van | |
[pagina 361]
| |
Riesencraft dat de Duitscher heel zijne uitrusting van maliën en ijzer zoude uitdoen, mits Uilenspiegel slechts met lompen gepantserd was. Riesencraft stemde er in toe. Daarop vroegen de getuigen van Riesencraft aan die van Uilenspiegel hoe het kwam dat de Vlaming met eenen bezem gewapend was. - Gij hebt mij toegelaten den stootdegen door eenen stok te vervangen, sprak Uilenspiegel, maar gij hebt mij niet verboden hem te versieren met bladeren. - Doe gelijk ge wilt, spraken de vier getuigen. Riesencraft zeide geen woord en kapte, ongeduldig, met zijn stootdegen de schrale heideplanten af. De getuigen zett'en hem aan, zijn stootdegen neder te leggen en ook eenen stok te nemen, gelijk Uilenspiegel. Hij antwoordde: - Als die truwant uit eigen beweging een zoo ongewoon wapen gekozen heeft, is het dat hij meent daarmede zijn leven te kunnen verdedigen. Mits Uilenspiegel opnieuw verklaarde dat hij zijnen bezem wilde gebruiken, drongen de vier getuigen niet verder aan en zeiden zij dienvolgens dat alles in regel was. Beiden stonden tegenover elkander: Riesencraft op zijn peerd dat met ijzer geharnast, Uilenspiegel op zijnen ezel die met spek gepantserd was. Uilenspiegel kwam vooruit tot in het midden van 't veld. Zijnen bezem recht houdend, alsof het eene lans was, zeide hij: - Dat gespuis van brekespellen die in een leger van brave, goed overeenkomende soldaten anders niet doen dan, schuimbekkend van woede, met hunne zure tronie overal rondloopen, stinkt meer dan pest, dan melaatschheid, dan dood. Waar zij komen, vlucht de lach van de lippen, zwijgt het blijde liedeken. Zij moeten altijd brommen of vechten, aldus vervangen zij het wettig gevecht voor het vaderland door het tweegevecht, dat het leger ondermijnt en de vreugde der vijanden uitmaakt. Riesencraft, hier tegenwoordig, heeft, om onschuldige poetsen, een | |
[pagina 362]
| |
en twintig zijner gezellen vermoord, terwijl hij nooit in eenig gevecht of schermutseling, eene schitterende heldendaad verrichtte of om zijnen moed de minste belooning erlangde. Nu, heden belieft het mij het ruige vel van dien twistzieken hond eens averechts te borstelen. Riesencraft antwoordde: - Die dronkaard heeft schoone dingen gedroomd over het misbruik der tweegevechten; heden belieft het mij hem het hoofd in twee te klieven, om aan elkeen te toonen dat er maar hooi in zijne hersenpan steekt. De getuigen deden hen van hunne rijbeesten stijgen. Den voet ten gronde zettend, liet Uilenspiegel van zijn hoofd den saladestruik vallen, dien de ezel met pleizier naar binnen sloeg; doch grauwtje wierd in die bezigheid gestoord door eenen schop dien een der getuigen hem gaf, om hem buiten de omheining van het strijdperk te drijven. Het geharnaste peerd ontving mede zijn deel en beide gingen samen grazen in 't ronde. De getuigen van Uilenspiegel, die eenen bezem droegen, en de getuigen van Riesencraft, die eenen stootdegen droegen, gaven fluitend het teeken van 't gevecht. En Riesencraft en Uilenspiegel vochten woedend tegen elkaar: Riesencraft sloeg met zijn stootdegen, Uilenspiegel weerde de slagen af met zijn bezem; Riesencraft zwoer bij alle duivelen, Uilenspiegel vluchtte, liep schuins, rond, rechts, links door de heide, stak de tong uit en zette allerlei aardige gezichten naar Riesencraft, die buiten adem geraakte en blindelings als een dronken soldaat in de lucht kapte. Uilenspiegel voelde hem achter zich, keerde zich plotselings om en gaf hem, met zijn bezem, een grooten slag onder den neus. Riesencraft viel neder met uitgestrekte armen en beenen, als een kikvorsch die op zijn uiterste ligt. Uilenspiegel wierp zich op hem, streek zonder genade den bezem rechts en averechts over zijn aangezicht en sprak: - Roep om genade, of ik doe U mijnen bezem inslikken. | |
[pagina 363]
| |
En hij wreef en herwreef hem gedurig, tot groot genoegen van de omstanders, en zeide altijd: - Roep om genade, of ik doe hem U inslikken. Maar Riesencraft konde niet meer roepen, want hij was dood van woede en van gramschap. - God hebbe uwe ziel, arme razende! zeide Uilenspiegel. En treurig gestemd, toog hij henen. |
|