tinus
kregen het meest. De maagdekens spaarde hij, omdat zij zoo lief waren.
De processie toog uit de kerk, in prachtige orde, met fladderende banieren en
vaandels. Mannen en vrouwlieden maakten een kruis als zij voorbijging. En de
zonne was heet.
De deken werd de eerste het poeder gewaar en krabde een weinig achter zijn oor.
Allen, priesters, boogschutters, dragers krabden zich aan den hals, de beenen,
de polsen, zonder het nog openlijk te durven doen. De vier dragers krabden zich
ook, doch de klokluider die meer uitstond dan de anderen, ter wille van de
brandende zon, dorst zich niet verroeren, uit vreeze van levend in de olie te
worden gekookt. Hij neep zijnen neus toe, trok een leelijk gezicht en beefde op
zijne waggelende beenen, want telkens dat de dragers zich krabden, liep hij
gevaar van te vallen.
Maar hij dorst zich niet verroeren, en uit schrik liet hij zijn water maar
loopen, en de dragers zeiden:
- Groote Sint Marten, gaat het nu legenen?
De priesters zongen eenen lofzang aan Onze-Lieve-Vrouw:
Si de coe... coe... coe... lo descenderes
O Sanc... ta... ta... ta... Ma... ma... ria.
Want hunne stemmen beefden ter wille van de krieuweling, die onuitstaanbaar
wierd; maar zij krabden zich bedektelijk. Doch de deken en de vier dragers van
Sint Marten krabden hun vel vaneen. Pompilius hield zich stil op zijne arme
beenen, die 't meest van al jeukten.
Maar eensklaps bleven al de boogschutters, diakenen, priesters, deken en dragers
staan om zich te krabben. Het poeder beet de voetzolen van Pompilius vaneen,
doch hij dorst zich niet verroeren uit vrees van te vallen.
En de nieuwsgierigen zeiden dat de heilige Marten zoo vreeselijk rondkeek en dat
hij een dreigend gezicht naar het arme volk zette.