- Hewel, antwoordde Uilenspiegel, ik kan mij niet houden U een goeden raad te
geven.
Hij greep het peerd des graven bij den teugel en, terwijl het sloeg en steigerde,
sprak hij:
- Heere, gedenk toch dat gij thans goed op uw peerd danst en dat uw hoofd ook
zeer goed op uwe schouderen danst; maar de koning wil, naar men zegt, dien
schoonen dans onderbreken, U uw lijf laten, maar uw hoofd nemen om het zoo verre
van hier te doen dansen dat gij het nimmermeer krijgen kunt. Geef mij een
gulden, ik heb hem verdiend.
- Van de zweep, als gij niet wegkomt, slechte raadgever.
- Heer, ik ben Uilenspiegel, zoon van Klaas, die levend verbrand wierd voor het
geloof, en van Soetkin die stierf van verdriet. De assche die klopt op mijne
borst zegt mij dat Egmond, de dappere krijgsman, met de gendarmerie die hij
aanvoert, tegen den hertog van Alva zijne drijmaal zegevierende troepen kan
stellen.
- Ga heen, antwoordde Egmond, ik ben geen verrader.
- Red onze landen, gij alleen vermoogt het, sprak Uilenspiegel.
De graaf wilde hem slaan met zijne zweep; doch Uilenspiegel bleef op de slagen
niet wachten, vluchtend riep hij nog:
- Eet lanteernen, eet lanteernen, heer graaf. Red onze landen.
Op een anderen dag hield Egmond stil voor de afspanning het Bont
Verken, gehouden door eene lieftallige bazinne van Kortrijk, het
Muizeken geheeten.
De graaf stond recht op zijne stijgbeugels en riep:
- Is er iemand?
Uilenspiegel, die bij 't Muizeken diende, kwam voor met eenen tinnen beker in
eene hand en in de andere eene bottel vol rooden wijn.
De graaf herkende hem:
- Ha, zijt gij daar, ongeluksvoorspeller, sprak hij.