de
ketterije te zuiveren, maar 't is voor onze beurze, dat die rabarber zal dienen.
Wij, wij nemen niets in tegen onze goesting; wij zullen grammoedig worden,
muitmaken en de hand aan de wapenen slaan. Dat wist de koning op voorhand. Als
hij ziet dat wij zijne rabarber niet willen, zal hij afkomen met lavementpijpen,
't is te zeggen met groote en kleine kanonnen, falkonetten, slangen met wijden
mond. Een koninklijk lavement, kortom. En in het op dier wijze gepurgeerde
Vlaanderenland, zal geen enkele rijke Vlaming meer overblijven. Gelukkige landen
die zulk een koninklijken geneesheer hebben.
Maar de poorters lachten.
Uilenspiegel sprak: ‘Lacht maar; doch vlucht of wapent U op den dag, als er in
Onze-Lieve-Vrouwekerk iets wordt gebroken.’