IX
Terwijl hij aldus, gevolgd door Lamme, op een grooten draf voortliep, vond hij in
de Eikstraat een boosaardig paskwil tegen Brederode. Hij ging recht naar zijn
huis om het hem te overhandigen.
- Ik ben, heere, sprak hij, die goede Vlaming en die spion des konings, dien gij
zoo goed bij de ooren getrokken en zulken goeden wijn te drinken gegeven hebt.
Hij brengt U een lieftallig schriftje, in hetwelk men U onder anderen
beschuldigt, den titel van grave van Holland te nemen, die den koning behoort.
Het is versch geprent door Jan Lasteraar, wonende omtrent de Schavuitenkaai, in
den Eeredievengang.
Glimlachend antwoordde Brederode:
- Ik laat U twee uren lang geeselen, als gij mij den echten naam van den
schrijver niet zegt.
- Heer, antwoordde Uilenspiegel, gij moogt mij twee jaar lang doen geeselen als
gij wilt, maar wat mijn mond niet weet, zult gij mijnen rug niet doen zeggen.
En hij ging henen met een gulden voor zijne moeite.