De legende van Uilenspiegel
(1896)–Charles de Coster– Auteursrecht onbekend
[pagina 267]
| |
Hij was in de koer van zijn paleis. - Wat wilt gij? vroeg hij tot Uilenspiegel. - U spreken, heer! antwoordde Uilenspiegel. - Spreek, zegde Brederode. - Gij zijt, sprak Uilenspiegel, een schoone, dappere en krachtige heer. Eens hebt gij een Franschman in zijn harnas versmacht, als eene mossel in hare schelp; doch zijt gij sterk en dapper, gij zijt mede verstandig. Waarom draagt gij dan dien penning waarop te lezen staat: ‘Den koning getrouw tot den bedelzak’? - Ja, heer, waarom? vroeg Lamme. Doch Brederode antwoordde niet en keek Uilenspiegel scherp in de oogen. Deze ging voort: - Waarom wilt gij, edele heeren, den koning getrouw tot den bedelzak zijn? Is 't voor het goed dat hij U wil of de vriendschap die hij U toedraagt? Waarom, in stee van hem getrouw te zijn tot den bedelzak, doet gij niet dat het de van zijne landen beroofde beul zij, die steeds den bedelzak getrouw weze? En Lamme knikte, tot teeken dat hij daarmede instemde. Brederode bezag Uilenspiegel met zijn levendigen blik, lachte en sprak: - Als gij geen spion van koning Philips zijt, zijt gij een goede Vlaming, en ik ga U loonen voor beide de gevallen. Hij bracht hem naar de keuken en Lamme volgde hem. Daar trok hij hem tot bloedens bij de ooren. - Dit is voor den spion, sprak Brederode. Uilenspiegel schreeuwde niet. - Breng, sprak de heer tot zijn bottelier, breng hier dien moor met kaneelwijn. De bottelier bracht den moor en een grooten beker warmen, geurigen wijn. - Drink, sprak Brederode tot Uilenspiegel, dit is voor den goeden Vlaming. - Ha! sprak Uilenspiegel, wat schoone tale spreekt die wijn met kaneel, de santen spreken die zeker in het hemelrijk niet. | |
[pagina 268]
| |
Als hij de helft van den wijn uitgedronken had, gaf hij de andere aan Lamme. - Wie is die papzak daar, vroeg Brederode, die beloond wordt zonder dat hij iets gedaan heeft? - 't Is mijn vriend Lamme, antwoordde Uilenspiegel, telkens dat hij warmen wijn drinkt, verbeeldt hij zich dat hij zijne vrouw gaat terugvinden. - Ja! sprak Lamme, den beker devotelijk ledigend. - Waar gaat gij nu? vroeg Brederode. - Wij gaan, antwoordde Uilenspiegel, op zoek naar de Zeven die Vlaanderenland moeten verlossen. - Welke Zeven? vroeg Brederode. - Als ik ze gevonden heb, zal ik U zeggen wie ze zijn, antwoordde Uilenspiegel. Maar Lamme, dien de wijn blijde gemaakt had, vroeg: - Thijl, indien wij eens in de maan naar mijne vrouw gingen zoeken? - Waar is de ladder? vroeg Uilenspiegel. In Mei, den groenen Mei, sprak Uilenspiegel tot Lamme: - Daar is de schoone Meimaand, de heldere, blauwe hemel! De takken der boomen zien rood van levenssap, de grond bezit welige groeikracht. Dat is het oogenblik om te hangen en te branden voor het geloof. Daar zijn zij, de goede inquisiteurs. Wat edele gezichten! Zij hebben alle vermogen een iegelijk te straffen, te tuchtigen, af te zetten, aan de wereldlijke rechters over te leveren, en ook hunne eigen gevangenis te hebben. - Ha! wat schoone Meimaand! - in hechtenis nemen, in rechte vervolgen zonder de gewone vormen in acht te nemen, branden, hangen, onthalzen en vrouwen, meisjes voorbarig begraven. De vinken slaan in de boomen. De goede inquisiteurs houden de rijken in 't oog. En de koning zal erven. Gaat, meidekens, gaat dansen in de beemden, bij geschal van pijpen en schalmeien. Ho! de schoone Meimaand! De assche van Klaas klopte op Uilenspiegels borst. | |
[pagina 269]
| |
- Laat ons gaan, sprak hij tot Lamme. Gelukkig zij die het hart recht en het zweerd hoog houden in de sombere dagen die op handen zijn. |
|