't stuk der religie, alsmede de Spaansche
inquisitie af te schaffen, verklarende dat in onze misnoegde landen er anders
niet konde uit voortvloeien dan muitmakerij, puinhoopen en algemeene ellende.
En dat verzoekschrift wierd het Eedverbond geheeten.
Berlaimont, die later zoo valsch en zoo wreed was voor den grond zijner vaderen,
stond naast Hare Hoogheid en sprak, om te spotten met de armoede van eenige der
edele eedgenooten:
- Mevrouwe, vrees niets, het zijn maar ‘geuzen’, wat bedelaars bediedde.
Daarmede wilde hij zeggen dat die edelen ten onder gegaan waren in den dienst van
den koning of door in weelde te willen wedijveren met de Spaansche edellieden.
Om de woorden van Berlaimont met verachting te bejegenen, verklaarden de heeren
naderhand dat zij er eere in stelden geuzen geheeten en genaamd te zijn, voor
den dienst des konings en het welzijn dezer landen.
Zij begonnen met een gouden penning te dragen, met de beeltenis des konings op de
eene zijde, en op de andere, twee handen die eenen bedelzak hielden, en deze
woorden: ‘Den koning getrouw tot den bedelzak.’ En op hunne hoeden en mutsen
droegen zij ook gouden juweelen in den vorm van schoteltjes en van
bedelaarshoeden.
Intusschentijd liep Lamme met zijnen buik door de stad om zijne vrouwe te zoeken,
maar hij vond ze niet.