bij te
roepen, ten einde diegenen te braden die zich zouden laten vangen. Een
nachtegaal kwam omtrent Nele op de bladeren zitten; zij ving hem niet, om hem
voort te laten zingen; toen kwam eene grasmusch, en zij had er medelijden mee,
omdat zij zoo lief en zoo hupsch was; vervolgens kwam een leeuwerik, maar Nele
zei hem dat hij beter zou doen hoog in de lucht te vliegen en de Natuur te
bezingen dan dom ga weg te komen dartelen boven de doodelijke punt van een
braadspit.
En 't was de waarheid, want inmiddels had Uilenspiegel een vuur aangestoken en
een braadspit gesneden, dat op anders niet wachtte dan op de lichtzinnige
slachtoffers.
Maar de vogelen kwamen niet meer bij, tenzij eenige kwaadaardige raven die zeer
hoog boven hunne hoofden krasten.
En zoo kwam het dat Uilenspiegel niemendal te eten had.
Doch Nele moest vertrekken en terugkeeren bij Katelijne. En weenend stapte zij
op, en Uilenspiegel keek heur achterna.
Doch ze kwam terug en viel hem om den hals:
- Ik ga henen, sprak zij.
Vervolgens dede zij nog eenige stappen, doch ze kwam opnieuw terug, zeggende:
- Ik ga henen.
En zoo twintig reizen achtereen en nog meer.
Vervolgens vertrok zij, en Uilenspiegel bleef alleen. Toen ging hij ook henen om
Lamme weder te vinden.
Als hij hem vervoegde, vond hij hem, aan den voet van den toren gezeten, met een
grooten pot bruinbier tusschen zijne beenen, weemoedig bezig met op een
hazelaarstakje te knagen:
- Uilenspiegel, sprak hij, ik geloof dat gij mij maar weggezonden hebt, om met 't
meideken alleene te blijven; ik heb met den hazelaar zeven reizen op elk vlak
van den toren geslagen, en hoewel de wind blaast als een duivel, toch hebben de
hengsels niet geknarst.
- Men zal ze zeker gesmeerd hebben, antwoordde Uilenspiegel.
Vervolgens togen ze henen naar het hertogdom Braband.