- Welk aardige smoel is dat? vroeg Nele.
- 't Is, sprak Uilenspiegel, een slachtoffer van het huwelijk, die, met het harte
vol wee, zou uitdrogen gelijk een stoksken, als hij zich niet vlot hield door
dag en nacht te eten en te drinken.
- Zoo is het, mijn zoon, zuchtte Lamme.
De heldere zonne drukte loodzwaar op Neles hoofd. Zij dekte zich met haar
voorschoot. Mits hij met heur alleen wilde zijn, sprak Uilenspiegel tot Lamme:
- Ziet gij ginder die vrouw in de beemde?
- Ja, zei Lamme.
- Herkent gij ze niet?
- Daar? sprak Lamme, zou het de mijne zijn? Zij is niet gekleed als eene
poorteresse.
- Twijfelt gij nog, blinde mol? sprak Uilenspiegel.
- En als zij het niet was?
- Daar zoudt gij niets bij verliezen, want op de linkerhand, naar het Noorden, is
er een kaberdoesken waar men lekker bruinbier tapt. Daar zullen wij U vervoegen.
En hier is hesp, om U te vergezelschappen.
Lamme kwam uit het voertuig en liep met groote schreden naar de vrouw in de
beemde.
Uilenspiegel vroeg tot Nele:
- Waarom komt gij bij mij niet?
Toen hielp hij heur in den wagen komen en dede hij ze zitten naast hem; hij nam
heure huik van de schouderen, en heur honderd kussen gevend, sprak hij:
- Waar gingt ge, liefste?
Zij antwoordde niet, doch scheen heel vervoerd en begeesterd. En Uilenspiegel, in
vervoering als zij, zegde tot haar:
- Ik heb U zoo geerne naast mij. De wilde roze heeft de zachte tint niet uwer
donzige huid. Ge zijtwel geene koninginne, doch laat mij maar eene krone van
kussen maken voor U. Lieve zoete armen, die God maakte tot koozerij! Ha!
liefste, ik vrees