LXXXIII
De twee weken waren drijmaal voorbij en de vijf dagen insgelijks, maar de duivel
kwam geenszins terug. Doch Katelijne wanhoopte niet.
Soetkin werkte niet meer, doch stond gedurig voor het vuur te hoesten. Nele gaf
heur de beste en geurigste kruiden; maar dat alles konde niet baten.
Uilenspiegel ging de hut niet meer buiten, uit vreeze dat Soetkin onderwijl
stierf.
Vervolgens kon de weduw niet meer eten of drinken zonder over te geven. De
chirurgijn-baardemaker kwam en dede heur eene lating; en toen was zij zoo flauw
dat zij van heure bank niet meer konde opstaan. Eindelijk, uitgemergeld van
verdriet en van smart, sprak zij op een avond:
- Klaas, mijn man! Thijl, mijn zoon! Dank, de Heere neemt mij!
En zij blies den laatsten adem uit.
Katelijne dorst bij heur niet waken, daarom deden Uilenspiegel en Nele het
getweeën, en heel den nacht baden zij voor de aflijvige.