Als hij gedaan had, vroeg Christus:
- Komt gij met zuivere ziele naar 't oordeel?
- Ik hoop het, zoete heer Jezus, want ik heb gebiecht, antwoordde Keizer Karel.
- En gij, Klaas? vroeg Christus; gij beeft niet lijk dien keizer.
- Heer Jezus, antwoordde Klaas, geenerlei ziele is teenemaal zuiver, ik heb
diensvolgens geen schrik van U, die het opperste goed en de opperste
rechtveerdigheid zijt, maar ik vrees toch voor mijne zonden die groot in getal
waren.
- Spreek, aardworm, sprak de engel tot den keizer.
- Heer, antwoordde Karel met verlegene stem, gezalfd door de hand uwer
priesteren, wierd ik koning van Castilië, keizer van Duitschland en Roomsch
koning gewijd. Steeds nam ik de instandhouding van de macht die van U komt ter
harte en te dien einde ging ik de ketterije te keer met den viere, zweerde,
putte, de kwartieringe, de galge.”
- Schrokkige leugenaar, sprak de engel, gij wilt ons bedriegen. In Duitschland
duldet gij de ketteren, want gij vreesdet dezelve, maar gij deedt ze onthalzen,
branden, hangen en levend begraven, daar waar gij anders niet vreesdet dan van
niet genoeg te erven van die noeste bijen, die zoo rijk zijn aan honig. Honderd
duizend menschen werden om hals gebracht, niet omdat gij Christus mijnen Heere
bemindet, maar omdat gij dwingeland, landopvreter waart, die niemand bemindet
dan U zelven, en daarna het vleesch, de visch, het bier en den wijn, want gij
waart gulzig als een hond en dronkt als eene spons.
- En gij, Klaas, spreek, zegde Christus.
Doch de engel stond recht en sprak:
- Deze heeft niets te zeggen. Hij was goedhertig, neerstig, gelijk heel het
Vlaamsche volk, dat geerne werkt en geerne lacht, dat den eed gestand bleef
denwelken het aan zijne vorsten gezworen had, in den waan dat zijne vorsten ook
den