De legende van Uilenspiegel
(1896)–Charles de Coster– Auteursrecht onbekend
[pagina 207]
| |
De baljuw vroeg aan Soetkin of zij niets achterhield dat den keizer toekwam. Zij antwoordde dat zij, mits zij niets bezat, niets konde achterhouden. - En gij? vroeg hij aan Uilenspiegel. - Over zeven maanden, antwoordde hij, erfden wij zevenhonderd karolussen; eenige daarvan zijn verteerd. En ik weet niet waar de andere zijn, maar ik denk dat de reiziger dewelke tot ons ongeluk ten onzent verbleef, die mede heeft genomen, want sedert toen heb ik niets meer gezien. De baljuw vroeg toen nog eens of beiden in hun gezegde bleven volharden. Zij antwoordden dat zij geenerlei goed achterhielden dat den keizer toekwam. Streng en treurig sprak toen de baljuw: - Mits de lasten tegen U beiden erg zijn, zult gij, als gij geene bekentenis doet, de pijnbank moeten verduren. - Spaart de weduwe, sprak Uilenspiegel. De vischverkooper heeft gekocht wat er was. - Arme jongen, sprak Soetkin, de mannen zijn zoo hard niet tegen de smarten als de vrouwlieden. Ziende dat Uilenspiegel ter wille van heur, wit als een doode was, zegde zij nog: - Ik haat en 'k ben sterk. - Spaart de weduw, sprak Uilenspiegel. - Neemt mij in zijne plaats, zei Soetkin. De baljuw vroeg aan den beul of alles gereed was om de waarheid te ontrukken. De beul antwoordde: - Alles is gereed. De rechters, na beraadslaagd te hebben, besloten dat men moest beginnen met de vrouw, om 't stuk te doen bekennen. - Want, sprak een der schepenen, geen zoon is zoo wreedaardig dat hij zijne moeder kan zien lijden, zonder te bekennen om heur te verlossen. | |
[pagina 208]
| |
De baljuw sprak tot den scherprechter: - Zet de vrouw op den stoel en doe de stokskens aan heure handen en voeten. De beul gehoorzaamde. - Ho! doet dat niet, mijne heeren, riep Uilenspiegel. Eindt mij vast in heure plaats, breekt mijne vingeren en teenen, maar spaart toch de weduwe! - De vischverkooper, sprak Soetkin. Ik haat en 'k ben sterk. Uilenspiegel werd nog bleeker, beefde uitzinnig en zweeg. Die stokskens die van palmhout waren, werden tusschen de vingeren gestoken en raakten het been. Door middel van koordekens waren zij tot een zoo vernuftigen toestel verbonden, dat de beul ter discretie van den rechter, al de vingeren te zamen prangen, de beenderen blootmaken, ze tot splinters pletteren, of den lijder maar eene geringe pijn veroorzaken konde. Hij stak de stokskens tusschen de vingeren en teenen van Soetkin. - Duw, sprak de baljuw. De hangman dede het wreedelijk. Toen sprak de baljuw tot Soetkin: - Zeg mij waar de karolussen liggen. - Ik weet het niet, antwoordde zij zuchtend. - Duw harder, sprak hij. Uilenspiegel wilde zijne armen losrukken, de welke op zijnen rug gebonden waren, om Soetkin ter hulpe te komen. - Doet niet duwen, heeren rechters, het zijn teere en broze vrouwenvingeren. Een vogeltje zou ze aan stukken pikken. Span niet, heer scherprechter, ik spreek geenszins tot U, want gij moet doen wat die heeren U heeten. Spant niet, hebt mede lijden! - De vischverkooper, sprak Soetkin. En Uilenspiegel zweeg. Doch, ziende dat de beul de stokskens harder dede spannen, riep hij opnieuw: | |
[pagina 209]
| |
En overal lazen de stadsherauten, bij geschal van trompetten en
tamboerijnen, de plakkaten af... (Tweede boek, hoofdstuk V.) 14
| |
[pagina 211]
| |
- Erbarming, heeren! sprak hij. Daar breekt gij heure vingeren die zij noodig heeft om te werken. Laas! heure voeten, nu zal zij niet meer kunnen gaan! Erbarming, heeren! - Vischverkooper, gij zult eene kwade dood sterven, riep Soetkin. En heure beenderen kraakten en 't bloed van heure voeten druipte ten gronde. Uilenspiegel zag het en sprak, bevend van smart en van gramschap: - Vrouwenbeenderen, breekt ze toch niet, heeren rechters. - De vischverkooper! zuchtte Soetkin. En heure stem was zoo zacht als de stem van een spook. - Heeren rechters, de handen en voeten zijn rood van 't bloed. Men heeft de weduw heure beenderen gekraakt. De chirurgijn-baardemaker voelde er aan en Soetkin stiet een kreet van smarte. - Beken in heure plaats, zei de baljuw tot Uilenspiegel. Maar Soetkin bezag hem met wijd geopende oogen, als die van een doode. En hij begreep dat hij niet spreken mocht, en weende zonder een woord te uiten. - Mits die vrouwe de kloekmoedigheid des mans heeft, sprak toen de baljuw, moet men ze beproeven door heuren zoon onder hare oogen uit te rekken. Soetkin hoorde niet, want zij was in bezwijming, ter wille van de pijnen die zij uitstond. Men dede ze met azijn tot heur zelve komen. Vervolgens werd Uilenspiegel ontkleed en bloot voor de oogen der weduw gesteld. De beul scheerde hem al zijn haar af, om te zien of hij geenerlei tooverteeken verborgen hield. Toen zag hij op zijn rug eene zwarte geboortevlek. Verscheidene reizen stak hij er in met eene lange naalde, er kwam bloed uit en hij was van oordeel dat het litteeken geen tooverije verborg. Op 't bevel van den baljuw, werden Uilenspiegels handen gebonden met twee koorden, die rond een wielken aan 't plafond | |
[pagina 212]
| |
hingen, zoodat de beul, ter discretie van de rechters, hem met geweldige schokken konde optrekken en weer laten vallen; dit dede hij wel negen reizen, na vooreerst aan elk been een gewicht van vijf en twintig pond te hebben gebonden. Bij den negenden schok, scheurde de huid der polsen en der enkels, en begonnen de beenderen uit de gewrichten te komen. - Belijd, sprak de baljuw. - Neen, antwoordde Uilenspiegel. Soetkin keek haren zoon aan, doch had de kracht niet om te roepen of te spreken; zij stak alleenlijk heure bloedige handen vooruit en zwaaide daarmede ten teeken dat men die foltering verwijderen moest. De beul trok Uilenspiegel nogmaals op en liet hem toen vallen. En het vel der polsen en enkels scheurde nog meer; de beenderen zijner voeten kwamen nog meer uit hunne gewrichten; doch hij schreeuwde niet. Soetkin weende en zwaaide met hare bloedige handen. - Belijd, sprak de baljuw, en gij krijgt vergiffenis. - De vischverkooper heeft vergiffenis noodig, antwoordde Uilenspiegel. - Is 't om met de rechters te spotten? vroeg een der schepenen. - Spotten? Laas, antwoordde Uilenspiegel, ik heb er geen lust toe, ge moogt mij gelooven. Soetkin zag toen den beul, op bevel van den baljuw, een gloeiend komfoor aanstoken, terwijl een beulsknecht twee keersen in brand stak. Zij wilde rechtstaan op heure verpletterde voeten, doch zij viel terug op den stoel. - Weg met dat vuur! riep zij. Ha! heeren rechters, spaart zijne arme jeugd. Weg met dat vuur! - De vischverkooper! riep Uilenspiegel, heur ziende wankelen. - Trek Uilenspiegel een voet boven den grond, sprak de | |
[pagina 213]
| |
baljuw; stel het komfoor onder zijne voeten en eene keers onder elken oksel. De beul gehoorzaamde. Het haar dat onder de okselen nog overbleef, knetterde en rookte onder de vlamme. Uilenspiegel schreeuwde en Soetkin sprak weenend: - Doe dat vuur weg. - Belijd, sprak de baljuw, en gij zult verlost zijn. Belijd voor hem, vrouwe. En Uilenspiegel sprak: - Wie wil den vischverkooper in het eeuwige vuur smijten? Soetkin schudde het hoofd ten teeken dat zij niets te zeggen had. Uilenspiegel knarste op de tanden en weenend keek Soetkin met verwilderde oogen naar heuren zoon. Nochtans, als de beul de keersen uitgeblazen had en het gloeiende komfoor onder Uilenspiegel's voeten plaatste, riep zij uit: - Heeren rechters, hebt medelijden met hem, hij weet niet wat hij zegt. - En waarom niet? vroeg de baljuw listiglijk. - Ondervraagt heur niet, heeren rechters, sprak Uilenspiegel, gij ziet wel dat de smart heur uitzinnig gemaakt heeft. De vischverkooper heeft gelogen. - Spreekt gij gelijk hij, vrouwe? vroeg de baljuw. Soetkin knikte van ja. - Verbrandt den vischverkooper! riep Uilenspiegel. Soetkin zweeg, hief den arm tot vermaledijding omhoog. Doch als zij het komfoor meer en meer zag gloeien onder de voeten haars zoons, riep zij: - Heer God! Heilige Maria, die in de hemelen zijt, stelt toch een einde aan die marteling! Ontferming! Doet het komfoor weg! - De vischverkooper! zuchtte Uilenspiegel nog. Hij spuwde bloed door den mond en de neusgaten, en hij bleef met gebogen hoofde, boven de gloeiende kolen hangen. | |
[pagina 214]
| |
Toen riep Soetkin: - Hij is dood, mijn arme wees! Zij hebben hem vermoord! Ha! hem ook! Heeren rechters, doet toch 't komfoor weg! Laat mij hem in de armen nemen, om getweeën te sterven. Gij weet wel dat ik niet kan wegloopen, met mijne gebrokene voeten. - Geef de weduw haren zoon, sprak de baljuw. Vervolgens gingen de rechters tot beraadslaging over. De hangman maakte Uilenspiegel los en legde hem naakt en gansch met bloed overdekt op den schoot zijner moeder, terwijl de chirurgijn-baardemaker de beenderen weer in de gewrichten stak. Doch Soetkin kuste Uilenspiegel, en weende en sprak: - Mijn zoon, mijn arme martelaar! Ik zal U genezen, als de heeren rechters het gedoogen; maar word toch wakker, Thijl, mijn zoon! Heeren rechters, als gij hem mij gedood hebt, zal ik bij Zijne Majesteit gaan; want gij hebt gehandeld tegen wet en recht, en gij zult zien wat eene arme vrouwe tegen de boozen vermag. Maar, heeren rechters, laat ons samen in vrijheid. De hand Gods valt zwaar op ons neder en wij zijn slechts getweeën op de wereld. Na beraadslaging, brachten de rechters de volgende sententie uit: ‘Omme dieswille dat gij, Soetkin, weduwvrouwe van Klaas en gij, Thijl, zoon van Klaas, in de wandelinge Uilenspiegel, beschuldigd geweest zijnde het goed geroofd te hebben dat door verbeurte en niettegenstaande alle tegenstrijdige privileges, aan Zijne Koninklijke Majesteit toebehoorde, in weerwil van de wreede tortuur en voldoende beproevingen, niets beleden hebt; Het tribunaal, overwegende dat het gebrek aan bewijzen voldoende is, en gezien den erbarmlijken staat uwer ledematen, vrouwe, en de harde tortuur die gij onderstaan hebt, man, verklaart U vrij en staat U toe, niettegenstaande uwe armoede, van te wonen bij hem of haar van de stede, waar het U believen zoude te wonen. | |
[pagina 215]
| |
Aldus gewijsd ende geprononceerd te Damme, den drij en twintigsten van October van 't jaar Onzes Heeren 1558.’ - Weest gezegend, heeren rechters, sprak Soetkin. - De vischverkooper! zuchtte Uilenspiegel. En moeder en zoon werden op eene kar naar 't huis van Katelijne gebracht. |
|