Daarop liet hij in handen van den baljuw eene geschrevene aanklacht en bracht hij
getuigen die, in volle waarheid sprekende, huns ondanks moesten bevestigen dat
de vischverkooper niet loog.
Op die getuigenissen verklaarden de heeren van de Schepenkamer dat de vermoedens
van plichtigheid voldoende waren om de torture toe te passen. Dienvolgens lieten
zij het huis opnieuw afzoeken door de serjanten, die last hadden moeder en zoon
naar het Steen te brengen, alwaar zij zouden opgesloten blijven, tot dat de
scherprechter van Brugge kwam, dien men op staanden voet had ontboden.
Als Soetkin en Uilenspiegel gekoord en gebonden door de straat kwamen, stond de
vischverkooper aan zijne deur naar hen te kijken.
En de poorters en de poorteressen van Damme stonden ook aan hunne deur.
Mathijssen, de naaste gebuur van den vischverkooper, hoorde Uilenspiegel tot den
lafhartige zeggen:
- Gij, die eene weduwe martelt, wordt gedoemd door den Heere.
En ook Soetkin die zei:
- Gij, die eenen wees vervolgt, zult eene kwade dood sterven.
Die van Damme, aldus vernomen hebbende dat het op eene tweede aanklacht van
Grijpstuiver was dat men weduw en wees naar 't gevang bracht, jouwden den
vischverkooper uit en smeten 's avonds steenen in zijne ruiten. En zijne deur
wierd vol vuiligheid bestreken.
En hij dorst niet meer buitenkomen.