honderd gouden karolusgulden gebracht had.
Hij ging hem tegen en sprak:
- Kom binnen!
De man antwoordde:
- Gezegend zijn zij die goed zijn jegens den dwalenden reiziger.
Buiten op de vensterbank waren broodkruimelen die Soetkin daar gelegd had voor de
vogelen. Zij kwamen daar 's winters hun eten zoeken. De man nam de brokkelingen
en at ze gulzig op.
- Gij hebt honger en dorst, sprak Klaas.
- Over acht dagen werd ik uitgestroopt door de roovers, sprak de man, en sedert
dien voed ik mij met rapen en wortelen langs de wegen.
- 't Is dus tijd eenige versterking te nemen. Hier zijn, sprak Klaas de schapraai
openend, hier zijn eene teil vol boonen, eieren, pensen, hesp, Gentsche worsten,
en nog waterzooi. Beneden in den kelder ligt Leuvensche wijn te rusten, die
bereid is naar de wijze van Burgondië, als robijnen zoo rood en zoo klaar. Hij
vraagt maar om gedronken te worden. Nu, wij gaan wat hout op het vuur doen.
Hoort gij de pensen zingen op den rooster? Dat is een liedje van wellust.
Klaas keerde de pensen op den rooster en sprak:
- Hebt gij mijn zoon, mijn Uilenspiegel niet gezien?
- Neen, antwoordde hij.
- Brengt gij nieuws van Judocus, mijn broeder? vroeg Klaas, terwijl hij alles op
tafel stelde: gerooste pensen, eenen eierpannekoek, kaas, twee groote bekers en
Leuvenschen wijn, die helder en rood in de bottels flikkerde.
De man antwoordde:
- Uw broeder is te Sippenaken gestorven op het rad. En dit om, als ketter, de
wapenen tegen den keizer te hebben gedragen.
Klaas was als uitzinnig en sprak, over gansch zijn lijf bevend, zoo groot was
zijn gramschap: