- Ik heb honderd dukaten in mijne tassche, antwoordde Uilenspiegel die er maar
éénen had, en met U wil ik den eersten verteren; laat ons eene bottel ouden
Roomschen wijn drinken.
- De wijn is niet duur in deze heilige stede, sprak zij; kom binnen en drink voor
een soldi.
Zij dronken samen zoo lang en ledigden, onder vriendelijk gekeuvel, zulke menigte
flesschen, dat de waardin aan heure meid zeggen moest de klanten in hare plaats
te gerieven, terwijl zij en Uilenspiegel in eene marmeren achterkamer zaten, in
dewelke het koel was als 's winters.
Haar hoofd op zijn schouder leunend, vroeg zij hem wie hij was.
- Ik ben Sher van Geenland, grave van Gavergeëten, heere van Tuchtendeel, en 'k
heb te Damme, dat mijne geboorteplaats is, vijf en twintig bunders maneschijn.
- Wat voor een land is dat? vroeg de waardin, uit Uilenspiegels beker drinkend.
- 't Is een land, sprak hij, waar men verbeelding, onzinnige verwachtingen en
ijdele beloften zaait; een land waar gij niet vandaan zijt, met uwe lichtbruine
huid, met uwe oogen die flonkeren als perelen; ze zijn van de kleur van de
zonne, die goudbruine lokken; 't is Venus welke die gevleesde schouderen, die
goddelijke borsten, die ronde armen schonk. Willen wij samen het avondmaal
nemen?
- Schoone pelgrim uit Vlaanderen, sprak zij, wat komt gij hier doen?
- Den Paus spreken, antwoordde Uilenspiegel.
- Laas! sprak zij, den Paus spreken! Ik, die hier vandaan ben, heb het nog nooit
gekunnen.
- Ik zal kunnen, sprak Uilenspiegel.
- Maar, sprak zij, weet gij waar hij gaat, hoe hij is, en kent gij zijne
levenswijze?
- Onderwege zegde men mij, antwoordde Uilenspiegel, dat