distelvinken, leeuweriken, musschen en andere zang- en snapvogels zingen en
piepen, en schoot hij gaarne muizenvalken en koningssperwers, die de kleinen
verslinden.
Nu, eens dat hij in zijne lochting kolen meette, toonde Soetkin hem een grooten
vogel die in de lucht boven het duivenkot zweefde.
Klaas nam zijnen handboog en sprak:
- De duivel redde Zijne Sperwerachtigheid!
Als hij den pijl in den boog had gestoken, hield hij zich in de lochting, alwaar
hij al de bewegingen van den vogel opvolgde om hem niet te missen. Het was
valavond. Klaas kon enkel eene zwarte stip onderscheiden. Hij schoot den pijl af
en zag een ooievaar in de lochting vallen.
Klaas was er droef om, maar Soetkin nog meer, en zij riep:
- Nu hebt gij den vogel Gods gedood.
Zij nam toen den ooievaar, zag dat hij maar aan den vleugel gewond was, ging
balsem halen en sprak, terwijl ze zijne wonde vermaakte:
- Ooievaar lief, 't is niet behendig voor U, die gaarne gezien wordt, van in de
lucht te zweven als een havik, die gehaat wordt. Aldus treffen de pijlen des
volks soms een verkeerden man. Hebt gij zeer aan uwen vleugel, arme ooievaar,
dat gij mij zoo gewillig laat begaan? Weet gij dat onze handen vriendenhanden
wezen?
Als de ooievaar genezen was, kreeg hij al te eten wat hij wilde; doch liefst at
hij de visch, die Klaas voor hem in de vaart ging vangen. En telkens dat de
vogel Gods hem zag komen, opende hij gretig den bek.
Hij volgde Klaas als een hond, maar liefst bleef hij in de keuken, alwaar hij
zijne maag warmde en met den snavel op Soetkin sloeg, terwijl zij het noenmaal
bereidde, als om heur te zeggen:
- Is er niets bij voor mij?
En 't was aardig dien ernstigen geluksbode op zijne lange pooten de hut te zien
rondloopen.