Uilenspiegel, den banneling
die nog in langen tijd niet zou mogen terugkeeren in de ouderlijke halle.
Soetkin zat heele dagen aan het venster te kijken of zij haren zoon niet zag
afkomen.
Deze was nu omtrent Keulen en kreeg lust in 't hovenieren.
Als knecht ging hij zich verhuren bij Jan van Zuursmoel die, ten tijde dat hij
kapitein der landsknechten was, bijna gehangen geweest was, weshalve hij een
grooten afkeer had van hennep.
Jan van Zuursmoel nam Uilenspiegel ten einde zijn gedoen mee, om hem zijn werk te
toonen, en daar zagen zij, naast het gedoen, een dagwand met groenen hennep
beplant.
Jan van Zuursmoel sprak tot Uilenspiegel:
- Overal waar gij dien leelijken hennep ziet, moet gij hem met zooveel verachting
bejegenen als gij maar kunt, want hij dient tot rad en tot galg.
- Ik zal het onthouden, antwoordde Uilenspiegel.
Eens dat Jan van Zuursmoel met eenige vrienden aan tafel zat, sprak de keukenmeid
tot Uilenspiegel:
- Ga naar den kelder en bereid er den zennep, wat toen mosterd bediedde.
Uilenspiegel bejegende den mosterdpot met al zijne verachting en kwam hem
vervolgens op de tafel stellen, heimelijk lachend.
- Waarom lacht gij? vroeg Jan van Zuursmoel. Meent gij dat onze neuzen van staal
zijn? Eet van dien zennep, mits gij hem zelven gereedgemaakt hebt.
- Ik eet liever kaneelkoekjes, antwoordde Uilenspiegel.
Jan van Zuursmoel stond recht om hem te slaan.
- Wat hebt gij in dien mosterdpot gedaan? sprak hij.
- Wel, baas, antwoordde Uilenspiegel, herinnert gij U niet den dag toen ik U
volgde ten einde uw gedoen? Daar toondet gij mij zennep en spraakt gij: ‘Overal
waar gij dien leelijken zennep ziet, moet gij hem met zooveel verachting
bejegenen als