Een karper, die argeloos in de lucht naar de vliegen hapte, onderging hetzelfde
lot. Als de snoek verzadigd was, hield hij zich onbeweeglijk ter zijde, de
kleine vischjes versmadend die overigens pijlsnel van hem wegzwommen. Terwijl
hij aldus in trotschheid zijn gemak nam, kwam een hongerige, vraatzuchtige snoek
met open muil naar hem zwemmen. Een woedend gevecht ontstond tusschen beide;
weldra zag het water rondom hen rood van hun bloed. De verzadigde snoek
verdedigde zich slecht tegen den hongerige; deze laatste zwom wat achteruit, nam
zijnen aandrift en viel toen op zijnen tegenstrever die hem met open muil
afgewacht en hem meer dan de helft van den kop ingeslikt had; nu wilde hij hem
weder uit den muil verwijderen, doch hij gelukte er niet in, ter wille van zijne
kromme tanden. En alle beide spartelden wanhopiglijk.
Aldus aaneengehecht, zagen zij den sterken angel niet die, aan een zijden snoer
gebonden, langzaam omhoog kwam, in de vinne drong van den verzadigden snoek, hem
met zijnen vijand uit het water trok en beide met een krachtigen zwenk op het
gras smeet.
Uilenspiegel sneed hun de keel af en sprak:
- Snoeken, mijn vrienden, mocht gij de paus en de keizer zijn die elkander
bestrijden, en ik het wakkere volk dat U beiden opscheert, op het uur dat God
zal believen.