Als hij zich meester gemaakt had van de stad, stelde hij overal krijgswachten en
dede hij dag- en nachtronden doen. Daarna sprak hij, in groote staatsie, de
sententie van de stede uit.
De voornaamste poorters moesten voor zijnen troon vergiffenis komen vragen, met
een strop om den hals; Gent werd schuldig verklaard aan de duurste misdaden,
dewelke zijn: ontrouw, inbreuk op de tractaten, ongehoorzaamheid, muiterij,
opstand en majesteitsschennis. De keizer verbeurde alle welkdanige privileges,
rechten, vrijheden, costumen en gebruiken; de toekomst verbindende alsof hij God
zelf geweest ware, bepaalde hij voorder dat zijne opvolgers, bij hunne opkomst
als landheer, zweren moesten niets anders te zullen naleven dan de bezwaarlijke
Karolijnsche concessie, door hem aan de stad verleend.
De abdije van Sint-Baafs dede hij afbreken, om ter plaatse eene vesting te
bouwen, van waar hij, op het gemak, de borst zijner moeder met kogels doorboren
kon.
Als een slechte zoon, die met ongeduld wacht naar den dood zijner ouderen om te
erven, verbeurde hij alle goederen en eigendommen van Gent, inkomsten en huizen,
geschut en oorlogstuig.
En hij vond dat de stad te goed verdedigd was, daarom dede hij den Rooden Toren,
den Paddenhoektoren, de Braampoort, de Walpoort, de Ketelpoort en vele andere
poorten afbreken, dewelke voor perelen van de beeldhouwkunst doorgingen.
En als later vreemdelingen naar Gent kwamen, spraken zij verbaasd tot elkaar:
- Is dat Gent, die platte en treurige stad? Men vertelde er ons wonderen van en
men heeft ons bedrogen.
En die van Gent antwoordden:
- Keizer Karel heeft de stad heure krone ontnomen.
En dit zeggende, waren zij grammoedig en beschaamd. En uit het puin van de
poorten, haalde de keizer steenen voor zijne vesting.