XXI
Als hij groot werd, liep hij graag langs kermissen en jaarmarkten rond. Zag hij
ergens een hobo-, vedel- of doedelzakspeler, toen liet hij zich voor een oortje
leeren hoe men uit die speeltuigen welluidende tonen kan trekken.
Vooral zeer kundig werd hij in 't bespelen van den rommelpot, een muziektuig dat
gemaakt was van een pot, eene blaas en eene sterke stroowisch. Des morgens, als
de blaas droog was, gaf het speeltuig den klank weer van de tamboerijn, als men
er op sloeg, en klonk het schooner dan de viole als men de stroowisch tokkelde.
En Uilenspiegel ging met zijn rommelpot, die 't geluid van het bassen van honden
weergaf, aan de deur van de huizen kerstliederen zingen, met andere knapen
waarvan een, op Driekoningendag, eene ster van doorschijnend papier droeg.
Als een meester-schilder te Damme kwam om de gezellen van eenig gilde op het doek
te malen, bekroop Uilenspiegel den lust te zien hoe hij werkte; daarom vroeg hij
om zijne verf te mogen slijpen, en voor loon wilde hij maar eene snee brood,
drie duiten en eene pint kuite aanveerden.
Terwijl hij de verf maalde, ging hij de doenwijze zijns meesters na. Als deze weg
was, beproefde hij te schilderen lijk hij, maar overal streek hij
scharlakenrood. Hij probeerde ook 't portret te maken van Klaas, Soetkin,
Katelijne en Nele, alsmede van pinten en stoopen. Als Klaas hem aan 't werk zag,
voorzegde