- Zoudt ge mij slaan, Klaas, als ik nu twee kindjes had in steê van maar één?
- Dat weet ik nog niet, antwoordde Klaas.
- Maar, sprak Soetkin, als het tweede kindje uit mijn lichaam niet kwam en,
gelijk dat van Katelijne, verwekt was door een onbekende, door den duivel
misschien?
- De duivel, antwoordde Klaas, verwekt wel vuur en dood en rook, maar geen
kinderen. Het kind van Katelijne zal ik voor het onze aanzien.
- Zoudt gij dat? vroeg zij.
- Gelijk ik U zeg, hernam Klaas.
Soetkin ging die goede mare aan Katelijne kondschappen.
Katelijne was uiterst gelukkig, en opgetogen riep zij uit:
- De goede man heeft gesproken voor 't heil van mijn lichaam. God zal hem
zegenen, en ook de duivel, sprak zij huiverend, als 't een duivel is die U
verwekte, arm schaapje dat in mijn boezem leeft.
Soetkin bracht een zoon, en Katelijne eene dochter ter wereld. Beiden werden ten
doop gebracht als zoon en dochter van Klaas. De knaap werd Hans genoemd en bleef
niet in 't leven, het meisje werd Nele geheeten en groeide flink op.
Aan vier bekers dronk zij het levenssap: aan de borsten van Soetkin en aan die
van Katelijne. En een zoete strijd ontstond tusschen de twee vrouwen, om de
kleine de borst te mogen geven. Maar tot haar groot leed, moest Katelijne hare
melk laten verdrogen, want men hadde heur gevraagd van waar die kwam, zonder dat
zij moeder was.
Als Nele gespeend was, nam Katelijne heure dochter bij zich. Zij liet ze maar bij
Soetkin gaan, als zij heur moeder genoemd had.
En de buren spraken dat het schoon was voor Katelijne, die have en goed had, van
het kind op te brengen, want Soetkin en Klaas leefden veelal in kommer en
armoe.