XIV
Als Klaas, op zijn ezel, weer t'huis kwam met een zak vol oortjes, dien hij van
zijn broeder gekregen had en ook met een schoonen beker van Engelsch tin, was 't
Zondag en weekdag kermis in de arme stulp: alle dagen at men boonen met vleesch.
Menigmaal vulde Klaas den schoonen beker met schuimende dobbele kuite.
Uilenspiegel at voor drieën; hij ging en kwam naar de borden en teilen als een
musch op een graanzolder.
- Eet gij het zoutvat niet meê op? vroeg Klaas.
Uilenspiegel antwoordde:
- Wanneer, gelijk hier, het zoutvat gemaakt is van eene uitgeholde korst brood,
moet men het soms opeten, anders komen er wormen in.
- Waarom, zegde Soetkin, vaagt gij uwe vettige handen aan uw broek af?
- Aan mijn broek? wel, om met geen natte billen te loopen.