IX
Als hij gespeend was, schoot Uilenspiegel op als een boom.
Dan kuste zijn vader hem zoo dikwerf niet meer, mits hij niet wilde dat hij als
een weekeling opwies, daarom handelde hij hem eenigszins ruw.
Als Uilenspiegel t'huis kwam en kloeg dat hij bij een of anderen twist, klop
gekregen had, kreeg hij er nog klop bij van Klaas, omdat hij de anderen niet
geklopt had en, aldus opgebracht, kreeg Uilenspiegel den moed van een jongen
leeuw.
Als Klaas er niet was, vroeg Uilenspiegel aan Soetkin een duit om te spelen. Toen
was Soetkin kwaad en sprak ze:
- Waarom moet ge gaan spelen. Blijf liever t'huis, om mutsaards te binden.
En als zij niets gaf, begon Uilenspiegel te bletten als een lam. Maar Soetkin
maakte veel gerucht met ketels en schotels, om te gebaren dat ze hem niet
hoorde. Dan weende Uilenspiegel en de zoete moeder liet hare geveinsde hardheid
af, kwam naar hem, streelde hem en vroeg: ‘Hebt gij genoeg met een denier?’ Nu,
gij moet weten dat een denier zes duiten gold.
Zoo beminde zij hem te veel en, als Klaas er niet was, was Uilenspiegel de
meester van 't huis.