Nieuwe geluiden(1924)–Dirk Coster– Auteursrecht onbekendEen keuze uit de poëzie van na den oorlog (1918-1923) Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] Droomballade WAAR 't water 't ontzaggelijkst plaste Was 't pad met een steenhoop gestremd. Ik wist: hij moest komen. Ik tastte Naar 't wapen. Ik hield het omklemd. Ik voelde mijzelf de verraste: Niet één kwam genaderd, maar drie. Een stem, die hem stilte gelastte. Hij werd begeleid. Maar door wie? Ik hoorde hun schreden verzwakken Waar 't pad in de schuinte verdrinkt. Ik trad uit mijn schuilplaats van takken.. Hier ligt hij, ten doode verminkt. - - - - - - - - - - - Wat mogen die lippen verzwijgen, Waar 't bloed over sijpelt en rint? Wat lisplen die slaaprige twijgen Tot hem die dit lichaam straks vindt? - - - - - - - - - - - De wintersche buien bedaren. Zij klaren bij 't eerste gekriek. Onooglijke, schuiflende scharen Gaan levend naar 't graf: de fabriek. Het nevelt en dauwt op de lanen, 't Lantaarnlicht verflauwt en verflauwt. De kreet van de smachtende hanen: De kreet naar de morgen, die grauwt. Vorige Volgende