Nieuwe geluiden(1924)–Dirk Coster– Auteursrecht onbekendEen keuze uit de poëzie van na den oorlog (1918-1923) Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Het stille lied VOOR de zoveelste maal heb ik Botticelli over het land zien gaan die bloemen zaait. En weer strekken de bomen hun geweldig bottende takken, levensdrift die de Japanners begrepen. De avond weerhoudt zich te vallen, de mensen haasten zich in dit jong getij, arme schelpvissers met de wilde hoop: tans zal de vloed hun rijkdom zijn. De huizevlakken en hun toonprojekties, die zijn de afstand tussen hen en mij, verdringen mij naar 't diepst van mijn geweten. Doch niet meer een roes is tans de Lente die van mij gaat, niet meer het zwak geloof: dit is zich geven Mocht het mij tans worden het bruidsgetij der wijze maagden; God in mij moet ik wekken, - Jezus en Lazarus tevens, - moesten ook mijn nagels in mijn vlees de vreselikste beproeving enten: de snik, het ‘alles is volbracht’ en de drie-dagen- dood. [pagina 109] [p. 109] Nog niet heb ik het leed, het grote godsgeschenk, begrepen. Noch sta ik dwaas vòòr al de wonderen en ben nog steeds mijn eigen demoed zoekend, die mij de sleutel geven moet. Tans zal ik enkel daarvoor zorgen: olie te hebben ten allen tijde, want wanneer de bruidegom komt weet geen. Een ieder hoeft gereed te zijn, want plots kunnen lichten de schaduwen van de bomen doen zinken, dan is de bruidegom dichtbij. Hij die de bruidegom van het Leven vòòr de poort laat staan, zal blijven onbevrucht een ganse leven. Doch hij, - o mocht ik reeds een ver Hosannah horen! - die olie had, de bruidegom zal in hem de lichten omzetten en hij zal zijn hooglied mogen zingen, de klare stem van God. Dit lied dat staan zal in de werkelikheid der dingen als de gebeurtenis van een ruimere Lente, na de hopeloze wentelingen van een lange jarereeks. Vorige Volgende