| |
| |
| |
Voor Rogiertjes moeder
TOEN we wisten, dat zijn lichtje aangestoken was,
hebben we gezegd, dat hij een heiden zou zijn
Een vrije heiden zou hij worden, die daden zou
durven verder dan zijn vader, die in verten zou
zwerven, verder dan zijn vader, die het vuur zou
overnemen en zou branden, verder dan zijn
Zooals een hooge wolk, uit donkeren stapel op-
gedreven, zijn kop verheft in het licht, zoo zou
hij opvaren uit de kanteling onzer krachten.
Toen we het wisten, zijn we gezworven de lange
stranden langs, want we willen hem wetten den
Toen we het wisten, zijn we getrokken naar het
Westen, waar de wolken branden in den avond,
want we willen hem scherpen den dorst naar
Toen we het wisten, zijn we naar de zee gegaan,
want we willen hem schenken den nood om de
Toen we het wisten, zijn we gaan luisteren naar den
nachtwind in de boomen, want we willen, dat hij
Toen we het wisten, zijn we gaan wandelen in den
regen, want we willen, dat hij mild zal zijn en
| |
| |
Toen we het wisten, zijn we geklommen op den
hoogsten top en we hebben de armen gestrekt
Want wij willen, dat hij haar priester zal zijn en
dat hij in Haar zal verbranden.
Rogier zal zijn naam zijn, dat zal hem sterk maken
en ruig, als de boeren van mijn eiland.
Rogier, dat is de harde nek, dat is het donker bloed,
dat zijn de scherpe oogen van de boeren van
Rogier, dat is de oude toren aan zee, waar 's nachts
Rogier, dat is de hartstocht van eiken.
Rogier, dat is de macht van den basalten golfbreker.
Rogier, dat zijn de breedgeschofte paarden van
Rogier zal zijn naam zijn en hij zal hem dragen
onder het volk, als een rooden mantel.
Rogier, hij zal de roede voeren.
Een heiden zal hij zijn, dan zal hij zijn liefde niet
Hij zal een stortstroom zijn van de bergen naar zee.
Een heiden zal hij zijn, dan zal hij naar de vrucht
Hij zal zwerven zonder doel en de aarde zal bloeien
| |
| |
Een heiden zal hij zijn, dan zal hij niet zoeken.
Maar de verborgen ader zal hem trekken.
Een heiden zal hij zijn, dan zal hij wonderen zien,
Hij zal altijd het liedje hooren.
Een heiden zal hij zijn, dan zal hij veranderen van
Een heiden zal hij zijn, dan zal hij aan Alvaders
Hij zal geen grenzen kennen.
Een heiden zal hij zijn, dan zal hij zwijgen en ver-
Niemand zal hem onderwerpen. Niemand zal hem
Een heiden zal hij zijn, dan zal hij God herkennen.
Een heiden zal hij zijn, dan zullen de dieren naar
Hij zal dooden zonder schuld.
Een heiden zal hij zijn, dan wordt de wind zijn
broeder en zijn zachte zuster zal de regen zijn.
Hij zal de heilige verhalen verstaan.
| |
| |
Een heiden zal hij zijn, dan wordt de zee zijn vader
en zijn moeder zal de diepe nacht zijn.
Zijn hart zal kloppen met den grooten polsslag.
Een heiden zal hij zijn, dan zal een licht hem
verblinden, dan zal een stem hem verdwazen.
Hij zal den weg gaan, waarvan geen terugkeer is.
Een heiden zal hij zijn, dan zal hij verzinken.
Hij zal in zee steken en vergaan.
Dan zal hij suizen in de bladeren, dan zal hij spre-
Dan zal hij ademen in den nacht, dan zal hij
Dan zal hij wezen over tijd en wereld.
|
|