Kompleete dichtwerken. Deel 3(1863)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 398] [p. 398] Ter verjaring mijner lieve egade op Goeden Vrijdag 2 april 1858. Gunt de God van heil en leven ons op nieuw dan, dat een dag Steeds met zielsgejuich verwelkomd ons weêr vriendlijk opgaan mag, Met zoo rijke erinneringen èn van zegen èn van strijd; 't Zoet en zout van beider aanzijn in dees voorbereidingstijd? o! Wat brengen wy dien Heiland voor oprechten dank en lof Diep gebogen voor Zijn voetbank, needrig knielend in het stof, Voor een leven zoo vol liefde, zoo vol zorg in vreugd of smart, Voor een leven, telken jare dierbrer, kostbrer aan ons hart? Wat vergelden wy den Gever van het zaligst huisgenot, Voor zoo menig vrucht en voorrecht van ons zaâmgestrengeld lot? Voor bewaring, voor behoudnis, voor beproeving en voor troost, Voor weldadigheên zoo talloos over ons en aan ons kroost, Uit ontferming, in getrouwheid door den Goël Wiens wy zijn, Ons bevestigd, hun gebleken tot by doodsgevaar en pijn. [pagina 399] [p. 399] Nemen wy den kelk des Heeren, dankbaar en aanbiddend aan, Zoo als Hy dien gaf te drinken, zoo als Hy ons dien voortaan Mengen zal naar 't welbehagen van die Liefde, die aan 't kruis Ook voor ons de Paradijspoort, ook voor ons des Vaders huis Heeft ontsloten met Zijn machtwoord, heeft herwonnen door Zijn bloed! Lieflijk paart zich, dierbre Gade, wederom in ons gemoed, Dank- en lof- en heilgemeenschap met geheel de Christenheid, Die ter viering van het Pascha zich aan alle plaats bereidt; Van den feesttoon, dien uw feestdag by gezin en kroost verwekt Gaan wy op, waar 's Konings tafel voor Zijne armen is gedekt! Gaan wy op, om dáár te danken by het breken van het brood, By het zeegnen van den beker, Hem verkondigend, Wiens dood Ons het leven heeft verworven en een eeuwig koninkrijk! Zitten we aan, het oog naar boven, hart en bede te gelijk Over kroost, gezin, en Isrel, over Kerk en Volk gestrekt, In 't geloof des grooten Goël, uit de dooden opgewekt. Vorige Volgende