Kompleete dichtwerken. Deel 3
(1863)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
Uit Portugal.aant.‘Naar Africa, naar Africa!’
Sprak Don Sebastiaan,aant.
‘Aan d' overkant van 't middelmeir
Plant' Portugal zijn vaan!
Mijn adel, op! weêr 't zwaard aanvaard,
Waarmeê van 't Moorsch gebroed
Uw voorgeslacht en 't mijn van ouds
Vervlieten deed het bloed!
Nog moet op Marokkaansch gebied
Ons schildenvijftal staan!
Voor 't bloed waarop dit wapen wijst,aant.
Bezwijm' de Halvemaan!’
| |
[pagina 192]
| |
De ridderkreet vervangt zijn taal:
‘Heil, vorst Sebastiaan!
En wee, en wee, en wee, en wee,
En wee de Halvemaan!’
Die kreet doordavert Portugal -
Des konings moeder meê,aant.
Wier somber voorgevoelend hart
Spreekt van een dieper wee:
‘Gy delft u zelf, uw ridderschap,
Uw koninkrijk een graf,
Mijn vorst, mijn zoon! Wat vleie of lokk',
Sla 't doodlijk opzet af.
Wat trekt uw brandend heldenhart
Naar 't dor en dorrend Zuid?
Het bloeiend West en Oost der aard
Bood verscher roem en buit!
Maar beter, in dit tijdsgewricht,
Dan buit en krijgsgeschal
Wacht van het kroost van Manuel
't Bevoorrecht Portugal.
| |
[pagina 193]
| |
Het smeekt, by schittring, duurzaamheid
Voor 's konings heerschappy!
't Wenscht, wie 't in hoop reeds welkom juicht,
Een bruid aan 's konings zij.’ -aant.
‘Ik acht mijn hand, mijn hart, mijn kroon
Geen koningsdochter waard,
Voor dat in 't ongeloovig bloed
Gebaad hebb' dit mijn zwaard!
Voor dat op eigen moedergrond
De Muselman bezwijk'!
Voor dat ook daar in d' aanvalskrijg
Ons kruis de meerdre blijk'!
Tot zoo lang, eedle Koningsweeuw!
Voegt Portugal geen rust,
Zijn' fieren ridders geen bestand,
Aan my geen levenslust.’
De Koning spreekt, de Koning staat,
Onwrikbaar vast van zin!
De Weduw snikt, de hofzaal zwijgt,
De ridderkreet valt in:
| |
[pagina 194]
| |
Naar Moorenland! naar Moorenland!
En leef' Sebastiaan!
En wee, en wee, en wee, en wee,
En wee de Halvemaan!’
Daar voert men 's Konings moeder weg
Bezweken aan zijn kniên!
Haar oogen zullen voor het minst
Den jammerdag niet zien. -
Wie ondertusschen zet het pleit
Voor de eigen voeten voort,
Schoon bevend van der jaren last,
Vol vuur in blik en woord?
't Is in 't scharlaken kerkgewaad
De Infant van Portugal,aant.
't Is, die den kinderlooze, als hy,
Een wijl vervangen zal.
Het is van koning Manuel
De laatst gebleven zoon,
De laatste meester, uit diens heup,
Der Lusitaansche kroon!
| |
[pagina 195]
| |
‘Ik weet, o Vorst en hoofd mijns stams!
Het kenmerk van ons bloed:
D' in 't ijveren voor kerk en kruis
Onbluschbren riddermoed.
Ook gy hebt, sints uw vroegste jeugd,
Naar uwer vaadren aart,
Ouriques roemrijke erfenisaant.
Met vroome drift aanvaard!
Maar leeft Alfonsus zegepraal
Op d' ongedoopten Moor
In volkskronijk en volksgezang
Der jaren volgrij door, -
Een zelfde vijand roept niet steeds
Ons stamhuis op ten strijd,
En nieuwe plichten, nieuwen kamp
Baarde ons een nieuwe tijd!
Wat blikt ge, o Koning! Zuidwaart af,
Daar 't onweêrt uit den Noord,
Waar 't losgebroken oproervuur
Zich voedt aan 't kettersch woord?
| |
[pagina 196]
| |
Wat laat ge uw Oom van Oostenrijk
In dees zijn kamp alleen?
En snelt met niet uw duizenden
Naar 't muitend Neêrland heen?
Of zien wy van ons wettig deel
Aan dezen kruistocht af?
Men vreez' voor 't minst het overwicht
Ook hier van Spanjes staf!
En o! dat niet ons Portugal,
Zes eeuwen glans ter wraak,
Uit d' Africaanschen gloriedroom
Spaansch wingewest ontwaak'!’
De Kerkvoogd zwijgt, de spanning stijgt,
Een siddering gaat rond!
De Koning hoort, de Koning spreekt,
Een glimlach om den mond!
‘Eerwaardste zoon van Portugal!
't Woord, dat gy spraakt, is waar!
Verwarren we, in 't belang des rijks,
Geen tijden met elkaêr!
| |
[pagina 197]
| |
Neen! tusschen Spanje en Portugal
In eeuwigheid geen twist!
De wederzijdsche onwinbaarheid
Werd overlang beslist!
Hen waarborgt Toroos zegepraal,
Algibarrota ons,aant.
En verder! staan wy t' zaam voor 't heil
Eéns vaderlandschen gronds!
En verder! dat voor 't ijvrend zwaard
Van beider stam verdwijn'
De ketter op ons grondgebied,
De Muselman op 't zijn!
Met koning Phlips van Oostenrijk
Ga 'k deze deeling aan:
De ketter van het Noord aan hem,
Aan ons de Halvemaan!
En wederom weêrgalmt de zang:
Leef' vorst Sebastiaan!
En wee, en wee, en wee, en wee,
En wee de Halvemaan!’
| |
[pagina 198]
| |
Maar weder, op dien luiden kreet,
Bracht nog een derde stem
Voor 't oor der helden tot den Vorst
Een dreigend woord met klem:
‘Wat richt ge uw vloot naar 't Zuiderland,
o Koning, zoo gerust?
Daar ligt een ban voor Portugal
Op de Africaansche kust, -
De ban om Isrels kinderkens,
Geslingerd van dit strand
Naar de eilanden der Westerkust
En 't Barbarijsche zand!aant.
Gedenkt men nog den gruwel wel?
En vreest niet dat de wraak,
De wraak, verdiend aan Israël,
Uit Ismaël ontwaak?’
De Koning stampt in ongeduld,
Des Konings oog schiet vuur,
En vaster dan het immer stond
Staat zijn besluit dit uur.
| |
[pagina 199]
| |
Wie neemt hier 't pleit op voor den Jood,
Als voor onschuldig bloed?
Zoo vaak zijn trots voor 't kruis zich buigt,
Zij hem mijn scepter goed!
Maar koestert hy, verstaald van zin,
De bloedschuld van zijn stam,
Zoo wachte hem met Ismaël
Eén doem, één zwaard, één vlam!
En nu! trots vrouwlijk angstgeschrei,
Trots ingebeelde ban,
Mijn adel! op! den kamp aanvaard!
Het geldt den Muselman!’
En dweepend keert het antwoord weêr:
‘Leef' vorst Sebastiaan!
En wee, en wee, en wee, en wee,
En wee de Halvemaan!’
| |
[pagina 200]
| |
Uit Lisbon steekt de vloot in zee,
Met de eer bevracht van 't land,
Met wat het fierst en vorstlijkst heeft
Ter kwader uur bemand.
Straks biedt het Spaansche zusterrijk
Uit Cadix haar zijn groet,
En met dien groet een schaar ter hulp
Van zijn doorluchtigst bloed.aant.
Daar drijft zy de Oceaanbaan af
Met eedlen zwanentrots,
Ter zij Trafalgars voorgebergt',
Ter zij Gibraltars rots,
Met galmen van den oorlogsdeun
En van de scheepsklaroen, -
Met glansen van metaal en kleur
Van 't ridderlijk blasoen:
Der Silva's leeuw gevat in groen,
Almeida's adelaar,
De sterren van Coutinho's huis,
Der Sousa's wassenaar,
| |
[pagina 201]
| |
Der Costa's zilvren beenderen,aant.
Pereira's kruis van keel,
En menig schild van vorstenrang
Met streep of barensteel; -aant.
Maar 't wapen van den Koning-zelf
Op de ongerepte vlag,
Bekend van de uiterste avondkust
Tot d' opgang van den dag!
Daar treedt hun, dondrend toegejuicht,
Arzíla in 't gemoet.
Haast zet des Konings heldenstoet
Op Moorsch gebied den voet.
Haast hoort heel Moorenland den kreet
Van: ‘Leef' Sebastiaan!
En wee, en wee, en wee, en wee,
En wee de Halvemaan!’
Reeds schudt er half het kustland van....
Maar 't luchtazuur betrekt;
Der sterren goud wordt met een gaas
Van dampen overdekt;
| |
[pagina 202]
| |
Een vreemde trilling stoort de rust
Der breede waterbaan;
En bloedig rood schijnt op haar af
Het volle rond der Maan.
Te Lisbon zag de zomermaand
Des Konings wil vervuld, -
De herfstmaan zag in zwarten rouw
Heel Portugal gehuld!
Gevallen was de zware slag,
Geplengd de bloedrivier,
En weggemaaid de bloem des rijks
By Alcazarkebier!
Geworsteld was van wederzij'
Met leeuwenwoede en moed!
Maar overmacht hield de overhand,
En waanzin werd geboet.
| |
[pagina 203]
| |
En aan 't verlaten roer van Staat,
Bestookt door wind en weêr,
Zat, nog een somber oogenblik,
De veege Kerkvoogd neêr.
Plaats zal hy ruimen, eer het jaar
Zich tweemaal heeft herbaard,
Voor 't recht van Vijfden Karels zoon,
Bepleit door Alvaas zwaard.aant.
Ach! kampte en bleef de ridderschaar
Met eer, met glans, met zwier, -
Toch had de Moor gezegevierd
By Alcazarkebier!
Hoe was 't in dat noodlottig uur
Hoe met het Hoofd gegaan?
In 't midden der gevallenen,
Met vorst Sebastiaan?
Men had hem, van zijn dapperen
Omgeven - straks ontbloot,
Aan 't Moorsche zestigduizendtal
Zien weêr biên tot den dood, -
| |
[pagina 204]
| |
In 't eind, van wonden overdekt,
Met opgelicht visier,
Ter neêr zien storten in den slag
Van Alcazarkebier!
Men had het lijk herkend, geschouwd,
In 't woonhuis van den Jood,
Dat aan den vorst van Portugal
Een laatste rustbed bood!...aant.
Toch bleef van eeuw tot eeuw de maar,
Bewaard van mond tot mond,
Dat Don Sebastiaan den dood
In Africa niet vond!
Dat Don Sebastiaan bestaat,
En eerlang keeren zal,
Hersteller of heroveraar
Van 't oude Portugal.
Sints, of de Spanjaart 't land regeert
En weder ruimen moet,
Of na eens Keizers ondergang
Miguel verrijst en woedt, -
| |
[pagina 205]
| |
Een zelfde woord leeft fluistrend voort,
Ontrefbaar evenzeer
Door spot en Inquisitievuur:aant.
‘Sebastiaan keert weêr!’
Dus toont van ouds een volk zijn trouw,
Die trouw haar bijgeloof,
Voor elke tegenrede blind,
Voor elken twijfel doof?....
Neen! dieper is der Sage zin
En hooger heen gericht,
Omwoeld van wondre vreemdigheên
Als vaak een waarheid ligt!
Wat in dien waan verborgen leeft
Van 't suffend Portugal,
Is - aller volken voorgevoel
Van Één, die komen zal!
Die van den hemel keeren zal,
Die op Zijn wereldtroon
De aard van haar ban ontheffen gaat -
De mensch geworden zoon!
| |
[pagina 206]
| |
Werpt, volkren! by die naadring weg
Uw goôn van hout en steen,
Met opgedrongen waangezag,
En schijngerechtigheên!
Want brengen komt die Koning u
Gerechtigheid en vreê!
Maar By-, maar On-, maar Wangeloof
En Waanverlichting wee!
1849. |
|