Kompleete dichtwerken. Deel 3
(1863)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 186]
| |
Aan mijne egade op haar verjaarfeest.Wederom, geliefde Gade!
wordt de luister van een dag,
Waar het hart van die u lief heeft
God op nieuw voor danken mag,
Dan getemperd door een onweêr,
over huis en land gebracht,
Maar, wat zielesmart ons drukke,
door uw leven my verzacht!
Ja! wy loven in de tranen,
onder 't somber van een tijd,
Ernst en jammer-, schoon ook hoopvol
in zijn teeknen wijd en zijd. -
Ja, wy zwijgen en aanbidden
by 't herdenken van een zoon,
Ingegaan na bange worstling
in de rustplaats van Gods doôn, -
| |
[pagina 187]
| |
Van een zoon, die, was zijn leed ons
lang een bron van zielsverdriet,
In dat woord: ‘Hy is mijn Heiland!’
ons zoo vol een troostbron liet, -
Van een zoon, die door uw zorgen
vier en twintig jaar gekweekt,
Om volzalig te herleven
in uwe armen is verbleekt!Ga naar voetnoot1
Ja, wy zwijgen en berusten
by 't ontvallen van een Vorst,Ga naar voetnoot2
Van wiens leven onze liefde
zich zoo veel beloven dorst
By verwachting en verzuchting,
thans verijdeld hier beneên, -
Nooit vergeefs toch neêrgeworpen
voor den Hoorder der gebeên.
Midden in den diepen weemoed,
in den dubblen harterouw,
Geeft ons God nog feest te vieren,
Uw verjaarfeest, dierbre vrouw!
Weder dan een jaarkring verder
op dees doornenteelende aard,
| |
[pagina 188]
| |
Onder wiss'lend leed en vreugde
voor het lievend hart gespaard
Van het teder, aan uw zijde
zich steeds vaster klemmend kroost,
Van den gade, wien uw aanblik
steeds bemoedigt, staâg vertroost,
Lieve levensgezellinne
naar een hooger levensdoel!
Ach! tot kwijting van 't aandoenlijkst,
hartvervullend vreugdgevoel,
Wat beteekent keur van woorden,
wat, geschenken rijk en schoon,
Ter erkenning van die liefde,
of die moederzorg ten loon,
(Neem dit luttel feestvereering
toch met welgevallen aan!)
By een enkle zucht des harten
door het uw' zoo wel verstaan, -
By een enkle zucht des harten
tot den Gever alles goeds,
Tot dien Gever van Zich zelven
en van alle vrucht Zijns bloeds?
Zulk een zucht, geliefde Gade!
rijst op dezen vreugdedag,
| |
[pagina 189]
| |
Rijze op elken dag des levens,
die ons hier beschijnen mag,
By de dankstof onzer zielen
uit mijn binnenst op tot God!
't Zij wy leven, 't zij wy sterven,
kalm of stormig zij ons lot,
Vast te blijven, wat ook schudde,
met elkander, met ons zaad,
In den Heiland die ons vrijkocht,
en wiens liefde nooit vergaat.
2 April, 1849. |