Kompleete dichtwerken. Deel 2
(1862)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
Want zie, de winter is voorby, de plasregen is over, hy is overgegaan; In den naam des Gods van Jacob, onze hulp en onze schild,
Die de heemlen schiep en de aarde, die van d'aanvang heeft gewild,
Dat de mensch niet zoude alleen zijn, maar veréénd als man en vrouw,
In verdubbeling van aanzijn, Hem den Schepper, dienen zou,
Hem, als t' zaamverlosten eeren en beminnen met een hart,
Van den zondedood behouden, door eens Heilands kruisdoodsmart!
| |
[pagina 330]
| |
In den Naam van dien Verlosser, die in 't lichaam geopenbaard,
Als de Bruîgom der Gemeente, die Hem zuchtend beidt op aard,
Haar gezocht heeft, haar gekocht heeft, zich geheiligd en getrouwd,
En met eigen bloed en lichaam immer laaft en onderhoudt,
En met ziels- en hartsversterking, en met gaven zonder tal
Vergewist van trouw en liefde, tot Hy weêr verschijnen zal!
In dien heilnaam, aangeroepen over dezen bruiloftsdisch,
Die door Zijn getrouwe ontferming ons te beurt gevallen is,
Heffen we, o bevoorrecht Bruidspaar! den verlossingsbeker op
Met tot Hem gerichte harten, die uw vreugde voert ten top;
Drinken wy den wijn des feestheils, die u vol geschonken wordt
Uit dien rijkdom van genade, die ook 't zoenbloed voor u stort;
Psalmen wy de heilbeloften, aan Gods Isrel toegezeid,
Aarde- en hemelzegeningen, voor 't geloove toebereid!
Neen! geen lied der dartle vreugde, neen! geen wijn der overdaad,
Neen! geen beker der bedwelming past by 't feest van Abrams zaad,
Past by 't feest van Echtelingen, door geen aard- of wereldzin,
Maar door éénheid van verwachting, maar door reine zielenmin,
Zaam verbonden, één geworden voor het aangezicht van God,
Wien zy ziel en hart betrouwden met geheel hun weg en lot!
Hoog gezegend, rijk in hope, vol des geestelijken goeds
Is, o broeder onzes huizes! is, o zuster onzes bloeds!
't Heilig echtverbond te roemen, waar dees feestkelk van gewaagt!
't Geen van weêrzij in elkander uwe zielen heeft behaagd,
| |
[pagina 331]
| |
Was geen aardsche schat, noch eere, geen verganklijk schijngenot,
Maar 't beginsel van een leven, niet voor 't schepsel, maar voor God!
't Geen uw paân tot één deed loopen, 't geen uw wegen zamenbracht,
Was geen menschelijk beramen, uitgevoerd in eigen kracht!
't Was de hand des Heilands zelve, die, genageld aan het kruis,
Schuld en schuldbrief uitgedelgd heeft voor 't geloovig Jacobshuis,
Die den scheidsmuur heeft verbroken tusschen Abrams nageslacht
En de volkeren der aarde tot hun Silo toegebracht!
Die, o Bruîgom! reeds als zoogling u verzegelde in den doop,
't Nimmer wankelende rustpunt van der oudren dierste hoop;
Die ook ons van uit den doodslaap, die het deel des zondaars is,
Ter gemeenschap opgewekt heeft van Zijn heilgeheimenis;
Die de dochteren van Juda, voor Zijn voetbank neêrgeknield,
Met de vreugd des nieuwen levens overstort heeft en bezield,
Op dien dag van heilherinn'ring, toen des achtbren dienaars mond
Over dochter beide en moeder God met Isrels heilverbond
In den naam van Jesus uitriep in de vastigheid der hoop,
Daar 't ter aard gebukte voorhoofd opgericht werd in den doop;
't Is dezelfde, ja diezelfde steeds getrouwe rechterhand,
Die ook heden op u rustte by uw heilig echtverband.
Waar de schaar der uitverkoornen, door 't verzoenend bloed gekocht,
God en 't Lam aanbidt en lofzingt voor het heillot, hier volwrocht;
Waar dat volk uit alle volken, dat waarachtig Israël,
't Nimmer eindigend Hosanna toebrengt aan d' Immanuël;
| |
[pagina 332]
| |
Waar Hem reeds de palmen schudden met steeds nieuwe hemellust
Onze dierbre voorgeganen in huns Heeren eeuw'ge rust,
(Ook ons ingewand, mijn lieve! 't vroeg in hem ontslapen kroost,
O by alle smert des vleesches onuitdrukkelijke troost!)
Daar vereent zich thands die moeder, nog ter elfder uur gezocht,
En den weêrgevonden schapen door den Herder toegebrocht,
Met dien Vader, dierbre Bruîgom! die Hem diende van der jeugd,
En wiens avondstond verlengd werd tot de dierst begeerde vreugd!
Dáár, zoo 't oog der reeds volmaakten uit die hoogten nederziet
Op hetgeen hun, na 't verscheiden, in hun afkomst nog geschiedt;
Dáár, zoo 't oog der onvoldraagnen in die diepten blikken mag,
Dáár verheugen zich hun zielen in den feestzang van dees dag,
En zy loven d' Eenig Wijzen, die uit éénen Christendoop
Zoo veel heerlijkheid deed stralen ook voor d' aardschen levensloop,
En zy prijzen d' Eeuwig Trouwen, die het kroost van Abraham
Wederinent met de volken op hun nooit verworpen stam,
En de maagd van 't Joodsche stamhuis tot den Christenjongling voert,
En in de eeuw'ge heilverwachting hun gezegend echtheil snoert.
Maar op aarde, - (ja! gy moogt het, o des weemoeds volle Bruid!
Stort te midden dezer blijdschap vrij uw hart in tranen uit!)
Maar op aarde mist gy heden in dit plechtigst levensuur
Die gezaligde, u een moeder door de banden der natuur,
U een dierbre zuster tevens, onzes heildoops deelgenoot,
Thands bezitster reeds van 't leven uit den slaap der kalmste dood!
| |
[pagina 333]
| |
Neen! die Heiland, die ons opzocht, laat ons nimmer weezen staan;
Neen! Hy liet niet van uw zijde die beminde henengaan,
Eer haar oog den man aanschouwd had, die u heden alles werd,
Wat het schepsel kan of mag zijn voor 't naar Jesus uitgaand hert,
Meer dan vader, meer dan moeder, of heur nagedachtenis,
Meer dan alles wat van teêrheid, wat van liefde denkbaar is!
Gun dan, Bruîgom! dat ons 't voorrecht op dees heildag vall' te beurt,
Dat we in naam als van die moeder, waar ons kinderhart om treurt,
U het pand in handen geven, dat u onverdeeld behoort!
En gy, dochter dezes huizes, dierbre zuster! hoor het woord,
't Woord van ouderlijk vermanen, dat de broederlijke mond,
Dat het zusterlijke hart u met vrijmoedigheid verkondt!
Hoor het woord der Godsverordning, Jesus heil'ge liefdewet,
Naar des Geestes heilgetuignis onzer harten zielsgebed!
Aan den man, met wien ge u heden voor Gods heilig aangezicht
Ingewijd zaagt tot de teêrste, tot de ontzachelijkste plicht,
Zijt ge, o zuster! niet uw hand slechts, niet uw trouw slechts, en uw min,
Maar in Christus, dien gy lief hebt, heel uw aanzijn, wil, en zin
Tot gehoorzaamheid verschuldigd, ja! tot liefdevolle vrees!
Dit is 't woord der heilgeheimnis, waar u deze dag op wees!
Christus, 't Hoofd van Zijn Gemeente, stelt den man der vrouw ten Hoofd.
En gy wist het, en gy hoort het, en gy hebt het hem beloofd,
En gy zult het ook volbrengen. De eigen Almacht van genâ,
Die u Christenmaagd deed worden, make u heden Christengâ!
| |
[pagina 334]
| |
Wees alzoo in God volzalig met den man, dien Hy u gaf,
All' de dagen uwes voorspoeds, tot en over dood en graf!
God zal zorgen voor uw zielen, voor uw nooddruft, voor uw huis!
Hy zal vrede en heil vermeerdren, Hy zal sterken onder 't kruis!
Aan uw egâ onderworpen, zult ge als Saraas waardig kroost
Voor verschrikking nimmer vrezen, maar door 's Geestes kracht en troost
't Hart uws echtgenoots verblijden door een heil'gen vrouwenmoed,
Ondersteunend die u voorgaat, en verkwikkend, die u hoedt!
En gy Bruîgom, die de weêrhelft, u van God ten deel bestemd,
Met een heil'ge zielsverrukking aan uw dankbren boezem klemt!
Neen! geen aandrang is er noodig voor 't van God geleerd gemoed
Tot de plicht, u voorgeschreven; maar ook de uitdruk is ons zoet
Van de dierbre heilverwachting, die ons juichend hart vervult!
Broeder! thands in vollen nadruk ook der maagschap! ja, gy zult
't U geschonken pand bewaren met beproefde christentrouw,
En tot lof en prijs uws Scheppers, die den mensch schiep man en vrouw,
Haar beminnen, haar beschermen, haar verzorgen, haar behoên,
Haar uit Jesus voorraadschuren als uw eigen lichaam voên,
Als uw hulp, uw vreugd, uw weêrhelft, als uw eigen vleesch en been
Ondersteunen, onderhouden, niet meer twee met haar, maar één,
Eén van hart en zin en uitzicht, één in levenszorg en lot,
Eén in 't binnenste uwer zielen, één voor 't aangezicht van God!
Ja! de zegeningen Josephs zijn op zulk een echt beloofd:
Zegenregens, uit de wolken, lieflijk druipend op uw hoofd!
| |
[pagina 335]
| |
Zegenstroomen, van de bergen nederstortend langs uw paân!
Zegenbronnen, die uit d' afgrond, waar ge uw voet zet, opengaan!
Groen, o Bruîgom! als aan d' oever van een klaterenden stroom
Een met sappig ooft beladen altijd bladerrijke boom!
Bloeie uw Bruid gelijk een wijnstok, die de muren overdekt,
En de hoop der gaardenieren door de schoonste ranken wekt!
Groeie vijgstam en olijfplant om uw tafel, om uw huis,
Alle wortel, die besproeid wordt met het bloed van Jesus kruis!
Dierbaar echtpaar, dat dien Jesus op gebogen hartekniên
Eeuw'ge liefde hebt gezworen, eeuw'ge hulde wenscht te biên!
Mochten alzoo onze huizen t' zamen bloeien, Hem te eer!
Mochten alzoo onze harten t' zamen gloeien voor dien Heer!
Mochten alzoo onze lippen overvloeien van Zijn lof!
Mochten alzoo onze zielen t' zamen rijpen voor dien hof,
Waar Hy zelf, de Boom des levens, 't leven geeft in eeuwigheid,
Waar geen traan meer zich zal mengen onder 't heil, ons toebereid!
Broeders! zusters! feestgenooten! aan dees bruiloftsdisch geschaard,
Die de stemmen uwer harten met mijn dichtakkoorden paart,
Wien de heilhoop van dit echtpaar 't liefdeâmend harte streelt,
Die met hun dezelfde keuze tot een hooger leven deelt!
Ja! voorzeker, gy gedenkt het, door wiens lijden, door wat dood
t' Geen de pelgrim op dees aard reeds van Gods hemel ooit genoot,
Werd verworven, wordt geheiligd, en een bron op nieuw gemaakt
Van verkwikking voor die ziele, die van ware heildorst blaakt!
| |
[pagina 336]
| |
Ja voorzeker! gy gedenkt het (o! wat denkbeeld is zoo zoet!)
Dat die Vader in de heemlen, van Wien afdaalt alle goed,
Dat die Heiland, die op aarde vreugdewijn uit water schiep,
Tot een andre bruiloftsviering Zijn met bloed gekochten riep!
Ja! tot eeuw'ge vreugdgenieting, maar door kruis en vaak door ramp!
Tot een eeuwig zegepralen, maar na worsteling en kamp!
Tot een eeuw'gen bruiloftshoogtijd, maar, vóór d' ingang, tot een wacht,
Die wellicht zich uit moet strekken tot in 't donkerste der nacht!
Doch geen nood voor de aangedanen met het vlekloos bruiloftskleed;
't Woord des Heiligen verklaarde 't: Alle dingen zijn gereed!
En de Geest van uit het binnenst (roepe ons hart Hem immer aan!)
Zal met allen, die Hy opriep, tot in 't uiterst medegaan!
O! zoo iemand onder ons nog om die Gave nimmer bad,
O! zoo iemand onbekend is met dien onvergankbren schat,
Die bewaard wordt in de heem'len voor de ziel die Jesus mint,
Wiens genieting reeds op aarde voor 't geloovig hart begint,
Mocht hy leeren op dees feestdag, mocht hy leeren by dees disch,
Dat die vreugd, die voor de wereld zoo dra weggevloten is,
Voor Gods kindren in hun strijdperk blijvend pand en teeken werd
Der volkomen hoopvervulling van 't ten hemel opziend hert!
Mocht dit uur ook u dit leeren, dochter Isrels, achtbre vrouw!
Dubbel achtbaar in ons midden door uw weduwlijken rouw,
Maar veel meer beklagenswaardig door den afstand nog van 't kruis,
Waar de hoop uws zoons op vast staat, en 't behoud van heel zijn huis!
| |
[pagina 337]
| |
Mocht die Christus, in wien Abram, in wien Moses heeft geloofd,
Mocht die Koning, aller Heidnen eeuwig triumfeerend Hoofd,
Ook uw Heiland, ook uw Redder, uit èn duisternis èn pijn,
Ook uw Hoop, uw Licht, uw Leven, uw volkomen Rotssteen zijn!
Roep Hem aan, Hy hoort de klaagstem! bid Hem aan, Hy is naby!
Geef u over aan Zijn lieflijke, aan Zijn zoete heerschappy!
Blinden hoort Hy, blinden roept Hy, blinden geeft Hy 't zielsgezicht
Van een zevenvoudig hooger dan 't volheerlijkst zonstraallicht!
Geest des levens, die aan alles kracht en geest geeft door Uw aâm,
Die, waar twee of drie vergaârd zijn in diens Heilands dierbren naam,
U aan zielen komt betuigen, waar Zijn vrees en liefde in woont,
En U Trooster in hun lijden, Oorsprong van hun vreugd betoont!
O verwezenlijk den zegen over Bruidegom en Bruid,
Boven alles wat de bidpsalm onzer zwakke lippen uit,
Boven alles wat die liefde, waar we uit spreken op dees dag,
Zich van hemelzaligheden op deze aard verbeelden mag!
Hef ook 't hart der feestgenooten met het hunne boven 't stof
Tot des Gevers, des Verwervers, des Verzeeglers eeuw'gen lof,
Ons bereidend voor dit Avondmaal der Bruiloft van dat Lam,
Dat tot zonde- en vloekwegdraging in de wereld voor ons kwam;
En, ons sierend met de gaven van dien Bloedzoenbruidegom,
Leer ons zuchten met de Kerkbruid: Heere Jesus, kom! ja, kom!
1830. |
|