Kompleete dichtwerken. Deel 2
(1862)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
Aan Dr. A. Capadose.aant.Daarom neemt aan de geheele wapenrustinge Gods. Dat de waarheid zegevier!
Ondergang aan 't rijk der logen!
Onder Jesus krijgsbanier
Riep ons de Almacht uit den hoogen!
Met zijn vlekloos bloed besproeid,
Zijn wy ridders Gods geslagen,
Om voor d'eernaam, dien wy dragen,
D' allerlaatsten drop te wagen,
Die onze aderen doorgloeit!
Wel! te wapen dan! te paard!
Met het machtig woord des Heeren
Eindeloozen krijg verklaard
In den naam, dien we éénig eeren,
(Van den God van Israël,
| |
[pagina 161]
| |
Van den God der twee Verbonden,
Van den Kruisheld, in wiens wonden
We onze zielsgenezing vonden)
Aan de in oproer staande Hel!
Jesus is ons Legerhoofd!
Jesus-zelf ontfing onze eeden!
Al wie in Zijn macht gelooft,
Zal met Hem de Slang vertreden!
Volgen we onzen Leidsman na!
Geen geweld kan ons verneêren,
En geen aanslag kan ons deeren,
En wy zullen triumfeeren!
Gods genade slaat ons gâ.
Als Hy sprak, verstomde 't Al,
't Woest geweld van storm en zeën,
't Pharizeesche wraakgeschal,
En de list der Sadduceën!
In 't bestemde lijdensuur
Heeft Hy, als een lam, gezwegen,
En dat zwijgen heeft Gods zegen
| |
[pagina 162]
| |
Over 't zondig kroost herkregen
Der ontgodlijkte natuur!
Wèl dan! waar Zijn wil ons zendt,
Spreken, onverschrokken spreken;
Waar de wereld Hem ontkent,
Hem belijden, onbezweken;
En als alles (moet het) zwicht,
Onverwonnen, schuldloos lijden,
In dat lijden ons verblijden,
En het Hem ter glorie wijden;
Dit is Christen Ridderplicht!
Geest van God en van Gods Zoon!
Doe ons deze plicht vervullen!
Daal van d' ongenaakbren troon,
Om ons met uw kracht te omhullen!
Wapen onzen aardschen geest
Tegen 's Boozen rijkverbreiding,
Tegen valschheids zaadverspreidiug,
Tegen 's werelds alverleiding!
In ons zelven allermeest!
| |
[pagina 163]
| |
Zonder U, wat kunnen wy,
Dan ons heilig kruis beschamen,
Dan, des Satans heerschappij
Met ons zwakke hart beâmen,
Dan, verdwalen meer en meer
In der zonde donkre wegen,
En verloochenend den zegen,
Door des Heilands bloed verkregen,
Geven aan Zijn vijand de eer?
Maar met U, wie tegen ons?
Wie zal opstaan in zijn woede,
Dien onze arm niet nederbons'
In den afgrond, die hem voedde?
Wie onz' ijver nederslaan,
Als wy 't woord der Waarheid spreken,
Hoop, Geloof en Liefde kweken,
En den smaad des Hemels wreken?
Wie zal onze macht weêrstaan?
Licht zal uitgaan van ons oog,
En den Twijfelaar verblinden!
| |
[pagina 164]
| |
En, als vuur van 's hemels boog,
De ongodisterij verslinden!
En de Baäls van dees tijd
Zullen siddren, zullen beven,
En den Oppervorst van 't leven
Al de glorie wedergeven,
Die hun onmacht Hem benijdt!
Maar, voor alles, geef ons dit,
Gy, Verdelger onzer zonden!
Dat ons harte niets aanbidd',
Dan den Naam, dien wy verkonden!
Dood in ons dien eigen trots,
Dien we U klagen, niet verbloemen!
Dat we in U slechts mogen roemen,
Dat we in U ons mogen noemen,
Schoon heel de aarde ons wil verdoemen,
Ridders, knechten, kindren Gods!
1823. |
|