Kompleete dichtwerken. Deel 2
(1862)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 149]
| |
Aan Ds. Egeling.aant.Herboren door het Woord, uit wien de wereld werd,
En uit der zonde macht voor 't hemelsch Licht gewonnen,
Gewasschen door den Doop op 't voorhoofd en in 't hert
In 't vlekkelooze bloed van 't Lam des Onbegonnen, -
Wien hoort de dank van 't hart, dat van verrukking smelt?
Wien, dan aan Hem-alléén, wien de Englen driemaal loven,
Als Schepper van 't Heelal, als zegepralend Held
Op d'Afgrond, en als Geest, die 't harte trekt naar boven?
Den Vader, die 't geen is, vóór 't was, heeft voorbepaald,
Wiens eeuwig Raadsbesluit, slechts voor den Zoon ontzegeld,
Der schepslen lotbedeel, wiens wijsheid nimmer faalt,
Eer Tijd of Ruimte was, met één trek heeft geregeld!
| |
[pagina 150]
| |
Den Zoon, die, God uit God, als vleeschgeworden Woord,
Voor 't zondige Adamskroost zijn bloed verkoos te plengen,
Hy, Vorst van 't Jodendom, door 't Jodendom doorboord,
Om Jood en Heiden beî tot God terug te brengen!
Den Geest, die, waar Hy wil, naar vrije keuze werkt,
Geen aardsche wijsheid acht, noch aardsche deugdbetooning,
Maar naar Zijn wijsheid 't hart geloovig maakt en sterkt,
En heiligt uit genâ, niet tot verdienstelooning!
Aan U behoort de dank, U ziel en zin en bloed,
Jehova! Jesus! Geest! Aan U zijn wy geheiligd!
Aan U de lofgalm van het overstelpt gemoed,
Dat Uw verlossingsdoop voor 's Afgronds macht beveiligt.
Maar ô! gy wraakt het niet, volheerlijk Wereldvorst!
Zoo in het dankgebed, dat we in verrukking zingen,
De heilwensch mede stijg' uit de opgekropte borst
Voor hem, door wien wy 't pand van Uw genade ontfingen.
O! zegen de achtbre hand, die 't zoenbloed van Uw Zoon
Neêrdruppelde op ons hoofd, als vruchtbren zomerregen,
Ja! als het zalfsel, dat ons de onvergankbre kroon
Verzekert.... o mijn God! bewaar ons op Uw wegen!
| |
[pagina 151]
| |
Ja! zegen Gy die hand, en zegen Gy den mond,
Die van geen andren roem, dan dien Uws Naams, kan spreken!
Geen harte, zoo versteend, als U zijn stem verkondt,
Of 't moge voor 't geloof des heilwoords openbreken!
Rechtschapen Egeling, getrouwe dienstknecht Gods!
Wees lang nog op deze aard een werktuig van Genade.
Meld aan heel Israël zijn Koning en de Rots
Zijns heils, en sla de God van Abraham U gade!
En wijs den volken op hun heerlijke banier,
Op Jesses Wonderspruit, tot 's werelds heil geboren!
Verkondig lang dat heil, verlicht door 't hemelsch vier
Van Liefde, Hoop, Geloof, den schat der Uitverkoren!
Wees ons nog lang een gids op 't pad der zaligheid,
Hoe vreemd uw ziel ook zij aan 't ijdel stofgewemel,
Tot dat de zegekroon, den Christen weggeleid,
Aan d' eindpaal van uw baan u toeblinke uit den hemel!
O! mogen wy ons daar uit 's werelds duisternis,
In 't licht van 's Heilands troon, gezaligd wedervinden!
In dat Jerusalem, waar Jesus Koning is,
En waar geen vreemde macht ons oog meer kan verblinden!
| |
[pagina 152]
| |
Bid voor ons, dat de Doop, ontfangen van uw hand,
Niet opdorre in ons hart, maar 't immer blijf' besproeien,
En, als een morgendaauw de pas ontloken plant,
In liefde door 't geloof voor 's Hemels hof doe bloeien!
1822. |
|