Kompleete dichtwerken. Deel 1
(1861)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||
Personaadjen.
Het Tooneel is te Guimaraens, de toenmalige Hoofdstad, liggende op de rivier den Ave. Het Eerste, Vierde en Vijfde Bedrijf speelt in het Paleis van Don Alfonsus, het Tweede en Derde in dat van den Graaf de Trava. - Het stuk neemt een aanvang tegen den middag van den eenen dag en eindigt tegen dien van den volgenden. Tusschen het Derde en Vierde Bedrijf onderstelt men de ruimte van éénen nacht. | |||||||||||||||||||||||||||
Eerste bedrijf.Eerste tooneel.
dona mathilda, dona leonora.
leonora.
Hoe! steeds verdiept, Mevrouw, in zorgen zonder baat!
Het uur des nachts voert u geen troost; de dageraad
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||
Verrascht uw slaaploos oog in steeds vernieuwde tranen!
Wy zien op uw gelaat den glans der jonkheid tanen
In nevelen van smart! Gy, eedle deelgenoot
Der trouw, die heel een volk, door moed en braafheid groot,
Aan de afkomst toedraagt van den held, die 't deed herbloeien,
Gy, wier aanminnigheid zijn boezem deed ontgloeien
In liefde, waar hy zints geheel zijn lust in vond,
Gy, treuren zonder end, waar 't al u heil verkondt!
We eerbiedigen, Mevrouw, de smart, die gy doet blijken,
Maar 't zachte vrouwenhart pleegt eerder te bezwijken
Voor ingebeeld gevaar en dreiging van het lot.
Zoo smoor die bange vrees, wier foltring u 't genot
Der kalme zielrust licht voor eeuwig kan verstoren!
De vaderlijke kroon is uw gemaal beschoren,
En ras verrijst de zon, die u begroeten zal
Als wettige Gravin van 't juichend Portugal!
O! laat geen knagende angst u zulk een hoop verbittren!
De dag, door ons verbeid, zal onbeneveld schittren.
mathilda.
Mijn Leonoor! helaas! hoe dikwerf heeft mijn hart
Zich zelf de weekheid niet verweten van zijn smart?
Onwillig baadt mijn oog in tranen: zucht op zuchten
Beklemmen my de borst, als stond me een slag te duchten,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||
Niet af te keeren en verschrikkingvol. 'k Aanbid
De deugden van een Gâ, die heel mijn ziel bezit!
De kroon, waarmeê zijn hand my eenmaal moet versieren,
Is dierbaar aan mijn hart; maar waan de flonkervieren
Der vorstendiadeem niet machtig om mijn wond
Te heelen! 't Is die min, die my aan hem verbond,
Wier zorgen dus mijn borst, en rusteloos, bezwaren.
Ach! ieder oogenblik verdubbelt de gevaren,
Waaraan mijn angstig oog Alfonsus bloot ziet staan!
Bedriegelijke tijd, wiens voorspoed my den waan
Van onverstoorbaar heil, zoo onbedacht, deed kweken,
Uw uitzicht is van my voor eeuwig afgeweken!
Mijn Leonoor, uw trouw herinnert zich dien tijd,
Toen heel mijn aanzijn, aan de zoetste hoop gewijd,
Niet vatbaar dan voor vreugd, geen kommer kon vermoeden
Aan mijn Alfonsus zij! 't Noodlottig uur moest spoeden,
Dat my heel de ijslijkheid mijns noodlots opensloot.
Zints drukt me een looden zorg ter neêr: mijn oog verstoot
Den slaap, geen troost, hoe lief, vermag mijn moed te sterken.
'k Doorzag met killen schrik wat heerschzucht kan bewerken!
En waar ik de oogen wend, of waar ik toevlucht zoek,
't Vertoont zich overal als of des hemels vloek
Gereed staat op het hoofd van mijn gemaal te dalen!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||
leonora.
Wat laat ge dus, Mevrouw, uw sombre geesten dwalen
In 't uitzicht op een smart, die gy u-zelve baart!
Waar is die donkre wolk, van jammeren bezwaard,
Waar 't voorgevoelig hart een onweêr uit kan spellen!
Laat af door ijdle zorg uw teedre jeugd te kwellen,
Of leer my wat de bron van zoo veel angsten zij!
mathilda.
Een vreemdling oefent hier Graaf Hendriks heerschappij,
En de erfgenaam van 't rijk, door goddelooze boosheid
Verraderlijk verdrukt in doffe werkeloosheid,
Ziet, in zijn toorn geboeid, door die hem 't leven gaf
Zijn heiligst recht vertreên op 't vaderlijke graf!
Alfonsus lijdt dien hoon, en ik, ik zou niet beven?
leonora.
O! dat dees schrikbare angst uw boezem moog begeven!
Hoe! daar heel Portugal den blijden dag verbeidt,
Waarop de Trava zelf uw Gâ ten troon geleidt,
Gelukkig in den glans, die van zijn kruin zal stralen.....
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||
mathilda.
Onnoosle!... doch ook ik moest eens zoo argloos dwalen!
Gy kent de Trava en zijn echtgenoote niet!
Zy willig afzien van het vorstelijk gebied?
Zy zelven Hendriks kroost 's rijks erfgenaam verklaren,
Of dulden dat het heersch', waar zy eens meester waren?
'k Erken 't, de Trava's list en huichelend gelaat
Ontveinst met de eigen kunst zijn heerschzucht en zijn haat;
Maar nooit gelukte 't hem Alfonsus te misleiden!
Wie meldt de ontwerpen al, steeds uitgedacht door beiden,
(Graaf Hendriks Weduw en den Voogd van Portugal!)
Om hem en 't wettig huis te storten in zijn val?
Naauw had Don Hendriks dood de teugels dezer Staten
Aan 't moederlijk bestier der rijksvoogdes gelaten,
Tot eens mijn Egâ zelf, met mannelijke kracht
Zijn rechten oefnen mocht, of zy, terstond bedacht
Haar kroost, haar eigen kroost van de oppermacht te weeren,
En met geroofd gezag zijn volken te regeeren,
Deelt door een tweeden trouw de schendige voogdij
Een vreemden krijgsman meê, heerschzuchtig, trotsch, als zy,
Wiens listig staatsbeleid en oorlogsfaam haar sterken
In 't gruwelijk ontwerp, dat zy hier uit wil werken.
Zints was Alfonsus steeds het voorwerp van haar haat,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||
De haat, o hemel! van een moeder! Men bestaat
In 't eerst den heldenmoed van 't jeugdig hart te stremmen,
En houdt hem, brandende de vuist om 't zwaard te klemmen,
In laffe rust geboeid, op dat hy dus het bloed
Waaruit hy d' oorsprong nam verloochnend, het gemoed
Des dappren Portugees zich zou afkeerig maken,
En, diep vervallen, uit die sluimring nooit ontwaken.
En mooglijk waar die list, waarvan gy gruwt, gelukt,
Had niet de braafste held hem aan 't verderf ontrukt:
Don Egas, steeds gereed zich voor zijn Vorst te wagen,
Dorst met standvastigheid zich by den Voogd beklagen,
Dat grooten Hendriks zoon dus vreemd bleef aan het staal,
En voert zijn kweekeling ten strijd, ten zegepraal!
Van daar is 't, zoo mijn Gâ een oorlogsroem mocht winnen,
Wiens grootheid hier zijn naam vereeren doet en minnen,
En by den Saraceen nog siddering verspreidt.
En thans, daar heel het volk en de adel zich bereidt,
Hem plechtig 't hoog gebied zijns vaders op te dragen,
Thans poogt men steeds dien dag op 't kunstigst te vertragen,
En woelt aan alle kant om zich in de oppermacht
Te staven; wat ik zie, is my van hun verdacht!
Alfonsus middlerwijl, wiens fier en moedig harte
Geweld en onrecht haat, verkwijnt als ik in smarte.
Aan 't welzijn van zijn volk, aan zijn geheiligd recht,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||
Aan de eer zijns Vaders met geheel zijn ziel gehecht,
Had hy zints lang de smet, die op hem kleeft, gewroken,
Werd niet zijn gramschap nog, hoe fel in 't bloed ontstoken,
Weêrhouden door den naam, dien zijn vervolgster voert.
En nu, mijn Leonoor, ('k zie u als my, ontroerd!)
Is 't zwakheid, zoo ik leve in zorgen, tranen, klachten?
Wie weet wat wreede slag mijn liefde staat te wachten?
Aan wat verschrikklijk lot ons huis is blootgesteld?
De Staatzucht kent geen wet, waar 't overmeestring geldt!
Ja, mooglijk ('k ijs van 't woord, dat ik hier uit ga spreken!)
Durft ze in Alfonsus bloed haar snoode ontwerpen wreken!
leonora.
Wat siddring grijpt my aan, op 't hooren van dees taal!
Ach! 'k deel thans in uw angst, Mevrouw.... Doch uw Gemaal
Schijnt met zijn trouwsten Vrind zijn schreden hier te richten;
Licht dat uw treurigheid voor hun gesprek zal zwichten:
'k Verwijder my.
| |||||||||||||||||||||||||||
Tweede tooneel.
don alfonsus, don egas, dona mathilda.
mathilda.
Wel nu, mijn dierbre, brengt ge in 't end
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vertroosting aan een hart, der vreugd zints lang ontwend?
Of heeft uw Egâ nog die somberheid te vrezen,
Die op uw voorhoofd heerscht! en meldt my heel uw wezen
't Verschrikkelijk besluit, dat in uw boezem broedt,
Als onherroeplijk aan? O! schenk mijn teêrheid moed!
Heb deernis met een angst, de plaag van beider leven,
Waarvan mijn hart door u, of nimmer wordt ontheven!
alfonsus.
Geliefde, heeft die vrees, en my en u onwaard,
Zoo diep geworteld in uw geest? Verbeelding baart
Der liefde van een vrouw, die zoo als gy kan minnen,
Bezorgdheid zonder perk, door liefde te overwinnen.
Ja, dierbre, veel te lang regeert hier de overmoed
Eens vreemdlings, die op de asch, op de eer mijns Vaders woedt,
Wiens lage heerschzucht, op mijn rechten dol verbolgen,
Mijn moeder eigen kroost leert haten en vervolgen!
Te lang zucht Portugal naar vorsten, harer waard,
En de Adel schaamt het zich het eerlijk oorlogzwaard
Te voeren tot den dienst des dwingelands! Op heden
Zal ik mijn recht en rang en afkomst, lang vertreden,
Handhaven, en welhaast staat hy d' ontroofden staf,
Met hoe veel kracht geklemd, den zoon van Hendrik af!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||
mathilda.
Hoe, is 't dan waarheid, is mijn onheil niet te keeren?
Zoo stelt de onzaalge zucht voor grootheid en regeeren
Dus roekloos met uw bloed 't heil van uw gade bloot?
Ga, koop de diadeem voor een oneedle dood!
Wat is my, zonder u, haar glans, mijn rang, mijn leven?
Of zal de Trava thans haar needrig overgeven,
Die jaren lang het doel van zijn verwoedheid was?
O! staak dit wreed besluit, 'k bezweer het u by de asch
Diens Vaders, die ge op my, op my alleen gaat wreken!
Neen, hy verbiedt u niet te zwichten voor mijn smeken,
Hy eischt niet dat ge uw bloed dus zonder vrucht vergiet....
alfonsus.
Verg alles van mijn min, maar verg mijn oneer niet!
mathilda.
Uw oneer? dierbre, neen! ik draag in vrouwlijke aadren
Geen zoo verbasterd bloed van oorlogshafte vaadren,
Dat ik mijn echtgenoot lafhartig wenschen kon!
Ja, riep u krijgsmansplicht ten oorlog, 'k overwon
Met mannelijken moed al de angsten die ik lijde:
Ik zou met eigen hand u wapenen ten strijde!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||
Maar hier, waar 't snoodst verraad om 't Grafelijk gebied
Geen laagheid, geen geweld, geen gruwelen ontziet,
Bestaat ge in blinden moed die wreeden uit te dagen,
Om in hun razernij het uiterste te wagen:
Hun troon moet door uw dood met dubble vastheid staan,
Of hun gevloekte haat u met hun doen vergaan!
Of zou zijn deerenis den zoon van Hendrik sparen?
Of mangelt het zijn woede aan vuige moordenaren,
Wier laagheid met uw bloed zijn gunsten winnen mag?
Afgrijsselijk verdriet! helaas! ik vloek den dag,
Die me in het leven riep, om eindeloos in zuchten
Te kwijnen, en voor 't lot van 't dierbaarste te duchten!
alfonsus.
Mathilde, een Hemel hoedt de brooze menschlijkheid!
Zijn liefderijke zorg baat meer dan ons beleid.
Vertrouw dien zoo als ik. Ik heb mijn recht en leven
Met onverwrikte hoop in Zijne hoê gegeven,
En sneve ik, 't is voor de eer van 't bloed, waaruit ik sproot!
Ik, Egas kweekling, ik, Mathildaas echtgenoot,
Ik zou om ijdle vrees de stem der plicht versmoren?
Of, was 't my niet genoeg, voor de Oppermacht geboren,
Hier, in mijn wettig erf, te leven, onderdaan,
Onmachtig zelfs mijn volk in d' oorlog voor te gaan?
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||
En echter 'k droeg dien hoon, en offerde aan een moeder,
(Gevoelloos voor mijn liefde en ieder dag verwoeder)
De drift, die zonder haar mijn hand gewapend had.
Neen, 't is te lang geduld, dat men uw eer vertrad,
Mijn Vader! reeds te lang heeft my uw schim verweten,
Dat ik in laffe rust uw grootheid heb vergeten!
Uw arm heeft dezen grond den Saraceen ontroofd,
Uw vuist de Gravenkroon gevestigd op uw hoofd!
En 'k laat een vreemdeling hier ongestoord regeeren,
Uw krijgsgenooten door zijn bittren trots verneêren,
Ik dulde uw Portugal zijn gunstlingen ten buit,
Of dat hy met den Moor een laffe vrede sluit',
(Wiens duizenden uw arm zoo dikwerf heeft verslagen)
Om veiliger uw volk zijn ketens te doen dragen!
Neen, 'k eisch nog op dees dag de erkenning van mijn recht,
En 't zij de kracht van 't zwaard er de uitkomst van beslecht',
Het zij men door verraad mijn neêrlaag wil verwerven,
Ik zal voor 't minst niet meer als onderworpling sterven!
Of, gaat mijn drift te ver? is 't heerschzucht, die my spoort,
Wanneer mijn boezem nog in droefheid schier versmoort,
Dat ik een vijandin moet temmen in een moeder?
Heb 'k nog haar niet voldaan? Spreek, eedle Wapenbroeder
Eens vaders, dien uw deugd te rug voert voor mijn hart,
Is 't eindlijk lang genoeg, dat men mijn gramschap tart?
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||
egas.
Graaf, zints uw eerste jeugd vertrouwd werd aan mijn zorgen,
Heeft nimmer u mijn mond de waarheid nog verborgen,
En 'k zou noch jonglingsdrift, noch heerschzucht hier ontzien,
Om u in zulk een tijd een trouwen raad te biên.
De nagedachtenis van uw doorluchten Vader,
En 't dierbaarste belang van Portugal te gader,
Vereischen dat uw hand de teugels klemm' van 't rijk,
En wettelooze macht voor uw gezag bezwijk'.
Gy hebt de plicht voldaan, verschuldigd aan een moeder:
Thans ziet het rijk in u zijn Vorst en zijn Behoeder!
Verlos het van den dwang, dien 't van zijn voogden lijdt,
En toon 't door uw bestier uit wien ge ontsproten zijt!
mathilda.
Vereent zich 't al dan, om mijn droefheid te vermeêren?
Gy ook, getrouwe held, zult dan den slag niet keeren,
Die me in mijn Gade dreigt?
egas.
Stel u gerust, Mevrouw;
De dag, die thans verrijst, is u geen dag van rouw:
Zy is voor u en hem een boô van heil en glorie!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||
alfonsus.
Neen, dierbre, wanhoop niet, de hemel schenkt viktorie,
Waar Egas en het recht zich scharen aan mijn zij!
mathilda.
Zoo sta zijn gunst uw moed en mijne zwakheid by!
| |||||||||||||||||||||||||||
Derde tooneel.
de vorigen, don lorenzo d'aganil.
lorenzo.
Een afgezant, Mijn Heer, van d' Oppervorst der Mooren
Vraagt toegang en gehoor.
alfonsus.
Van my? 'k Heb nooit te voren
Den Saraceen gekend, dan met de hand aan 't zwaard.
'k Ontveins niet dat zijn komst my hier verwondring baart.
Gelei hem herwaarts.
(Lorenzo vertrekt.)
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||
(Tot Egas, die vertrekken wil.)
Blijf, mijn Egas, mijn vertrouwen
Zal nooit uw vriendschap vreemd aan mijn belangen houên!
mathilda.
Ik store uw onderhoud met d' Afrikaner niet:
En voer uit uw gezicht mijn doodelijk verdriet.
(Zy vertrekt.)
| |||||||||||||||||||||||||||
Vierde tooneel.
don alfonsus, don egas, omar.
omar.
Opvolger van den held, wiens nagedachtnis we eeren,
Wien 't schittrendst voorbeeld leerde op mannen te regeeren,
En die met heel dit rijk zijn roem uw erfdeel ziet,
Als 't welzijn van zijn volk. De Moorsche Koning biedt
U, schoon nog in 't bezit van 't Graafschap niet gehuldigd,
Den broedergroet reeds aan, uw rang en deugd verschuldigd.
Mijn Koning, schoon heel 't land en de omgelegen zee
Zijn krijgsmacht tuigen kan, bemint een eerbre vreê;
En zoo reeds sedert lang uw beider onderzaten
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||
In ongestoorde rust d' alouden haat vergaten,
Die vriendschap was zijn hart, uit achting voor uw kroon,
Steeds onuitspreeklijk zoet. Moge, als Graaf Hendriks zoon
De teugels van 't gebied met eigen hand zal voeren,
Geen wreevlig staatsgeschil die eendracht ooit beroeren......
alfonsus.
Mijn Heer, voor dat de zee uw rijk van 't onze scheidt,
Belove ik nooit een eind aan onze oneenigheid.
Of heeft uw Oppervorst het heilig recht vergeten,
Waarmeê de Europeaan dees landstreek heeft bezeten,
Tot waar hem de Oceaan zijn grens heeft aangeduid?
En, maakte zich uw volk ons vaderland ten buit,
Wanneer 't met de overmacht van duizend duizendtallen
Van de overkant der zee ons op het lijf kwam vallen? -
Het lot des oorlogs heeft ons uit ons erf verjaagd;
De wapens in de hand wordt dit weêr opgevraagd!
Neen, hy kent de inborst niet der fiere Portugezen,
Die wanen mocht dat zy den last des oorlogs vrezen!
En eert uw Vorst in my Graaf Hendriks erfgenaam,
Hy verg' van my geen daad, die ik me als krijgsman schaam!
omar.
Mijn last strekt zoo ver niet, om over 't recht te spreken,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dat tusschen u en ons den oorlog kon ontsteken.
Een dringender belang voor u en uw geslacht
Heeft my in 's Konings naam, Graaf, hier voor u gebracht.
Als bondgenoot, als vriend, zond hy me in dees gewesten
Om 't wankelend gebied in uwe macht te vesten.
Uw Vader (wel is waar) heeft heel zijn levenstijd
Ten dienst der vijanden van onzen Staat gewijd:
Maar weten we ons op 't veld met leeuwenkracht te weeren,
Wy kunnen ook de deugd in vijanden vereeren,
Beschermen, wreken zelfs, en by den Saraceen
Wordt schittrende oorlogsroem, in wien ook, aangebeên!
Zints lang reeds zijn mijn Vorst de schandelijke lagen
Bekend, waarmeê verraad uw eerste jonglingsdagen
Aan alle kant omgeeft. Men spaart noch list, noch bloed,
Zoo slechts uw ondergang een vloekbre heerschlust boet!
Mijn Vorst vermag u thans gereede hulp te bieden.
Een vloot, die 't Noordlijkst deel van Spanje moet bespieden,
Kruist dicht naby dees kust: verlangt ge in éénen dag
U in 't bezit te zien van 't Grafelijk gezag?
Ik wapen tot uw dienst die dappre vlotelingen,
Dat ze onder mijn gelei in deze vesten dringen;
Gy zelf verklaart u Vorst, en zonder tegenstand
Vermeestert gy de stad, en met haar heel het land!
En wy, wy vergen niets voor deze dienstbetooning,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dan dat gy Portugal in leen houdt van den Koning!
alfonsus.
O stoutheid zonder maat! Ik, leenman van uw Vorst?
Ten loon van 't eerloos feit, dat gy my voorslaan dorst!
Ga, vlied naar 't schendig hof van die u heeft gezonden,
Om hem mijn antwoord - neen! mijn woede te verkonden!
Zeg hem, dat ik mijn recht van geen verraders hoû,
En dat, schoon anders niets mijn handen waapnen zou,
Dees dag, dees dag-alleen, mijn haat zal doen ontgloeien,
Om hem en heel zijn huis voor eeuwig uit te roeien!
omar.
Zoo loont men 's Konings gunst met smaad......
alfonsus.
Vertrek, Mijn Heer,
Ik wil geen enkel woord van zulk een gruwel meer!
| |||||||||||||||||||||||||||
Vijfde tooneel.
don alfonsus, don egas.
egas.
Bedaar, en laat de zorg voor dierbaarder belangen,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||
Uw verontwaardiging, geliefde Vorst, vervangen!
Geen oogwenk dient verzuimd, waar list en staatzucht waakt,
En hartstocht en verdriet voor 't grootsch ontwerp verzaakt!
alfonsus.
Neen, hoe my 't lot vervolgt, getrouwste mijner vrinden,
Vrees niet dat ge ooit mijn moed zult neêrgeslagen vinden!
Aan vorstenplicht gewijd, aan de eer van mijn geslacht,
Schenkt, wat ik lijden mag, mijn boezem nieuwe kracht.
Kom, gaan we, 't hoog besluit is eindelijk genomen!
En moet der burgren bloed in deze wallen stroomen,
Mijn hand is schuldeloos. Dees dag getuigt mijn val,
Of voert Graaf Hendriks zoon ten troon van Portugal!
| |||||||||||||||||||||||||||
Tweede bedrijf.Eerste tooneel.
de graaf de trava, dona theresia, Spaansche en Portugeesche Edellieden, met don alonzo gomez aan het hoofd.
de trava.
Beschermers van den Staat, doorluchte rei van helden,
Wier wijsheid in de vreê, wier moed op de oorlogsvelden,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||
U 't voorbeeld heeft gemaakt van ridderlijke deugd!
Ontfangt mijn welkomsgroet! Hoe is mijn hart verheugd,
Voor 't heil van mijn gebied, mijn dapperste onderdanen,
Den adel van dit rijk, den bloem der Castiljanen,
Rondom mijn troon geschaard, zoo broederlijk vereend
Te aanschouwen. Deze band heeft ons de kracht verleend
Om met standvastigheid dit Graafschap, naauw geboren,
Te hoeden voor 't geweld der ongetrouwe Mooren:
En zoo 't de rust der vreê, na zoo veel jaren strijd
Met roem erlangen mocht, aan U is 't, dat men 't wijt!
Doch schoon zich 't al vereende, om dit gebied te sterken,
Nog is de nijd in staat zijn onheil te bewerken.
Verheft ze als winnares d' afschuwelijken kop,
Zoo stort dees troon in puin, en richt zich nooit weêr op!
Mijn vrienden, neen, mijn hart houdt aan uw trouwe zorgen
Het droevig lot, dat hem bedreigt, niet meer verborgen.
't Is geen uitheemsch geweld, dat ons hier waapnen zal:
't Verraadt smeedt zijn ontwerp in 't hart van Portugal!
Ja, 't kroost van uw Gravin (ik gruw het uit te spreken,)
Bereidt zich tegen haar het oorlogsvuur te ontsteken.
Alfonsus, groot door rang en mannelijken moed,
Maar trotsch en woest van aart, en in zijn drift verwoed
Naar de opperheerschappij, werd zints zijn eerste dagen
Omringd door vleijerij, gevormd naar 't welbehagen
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||
Van staatsliên, onder schijn van trouw aan zijn geslacht,
Op eigen grootheid slechts by 's vorsten gunst bedacht.
Dus leerde men zijn hart van dolle driften blaken,
't Belang van heel een rijk, zijn eigen bloed verzaken......
Zijn moeder en haar gâ zijn 't voorwerp van zijn haat!
Het oogenblik is dáár voor 't schaamteloos verraad,
Waarop 't de Gravenkroon van onze kruin moet rukken,
Om ze op het wufte hoofd eens jongelings te drukken!
O! zoo 't ontwerp gelukt, rampzalig Portugal!
Men voert u met geweld tot een gewissen val.
Geen leidsman, opgevoed in staats- en krijgsgevaren,
Zal meer uw wanklend rijk voor d' ondergang bewaren!
De prooi der driften van een onberaden vorst,
De prooi der gunstlingen, wier onverzaadbre dorst
Naar grootheid, voor zijn macht uw welzijn zal vertreden!
Ziet daar het heilzaam doel der gruwlen, die zy smeden!
Het heilig vorstenrecht moet schandelijk versmaad,
Castieljes dochter, die den pas herwonnen Staat
Ten huwlijksgoed ontfing van haar roemruchten Vader,
Moet in haar wettig erf, gehoond, beroofd te gader,
Op dat het, uitgeput, door wie 't beschermen moest,
In 't einde nederstort', door 't eigen zwaard verwoest,
Waarvan 't Castieljes Vorst gered heeft en gewroken.
Een enkel oogenblik, en 't twistvuur is ontstoken!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||
Getrouwen, gy-alleen, kunt, wat ons dreigen mocht,
De rampen temmen, die gevloekte baatzucht wrocht.
Vertoont u één en trouw, in eedle krijgsmanszeden,
En leidt den zwakken op, naar 't pad, door u betreden.
De zege volgt u! en een dubble glans van eer
Daalt op het achtbaar hoofd van 's lands bevrijders neêr!
theresia.
Geen echte spruit van 't bloed der oude Portugezen,
Geen Castiljaansche held kan ons vijandig wezen!
Ik ben gerust: 't is geen rechtschapen Edelman,
Die in 't onschendbaarst recht een vrouw verraden kan!
gomez.
Gebieders van dit rijk, die 't eenig kunt behouên!
O ja! ons brandend hart beantwoordt uw vertrouwen.
Gy zijt het, die ons steeds het edelst voorbeeld gaaft
In oorlogstijd en vreê. Uw macht, uw wijsheid staaft
Den adel en den rang, geboorte en deugd verschuldigd.
Zints lang zijt gy voor ons in 't graaflijk recht gehuldigd.
Die hulde stave ons zwaard, en beev' wie 't onderstaat
Te dingen naar uw kroon door wapens of verraad!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||
de trava.
'k Erken in deze taal mijn dierbre wapenbroeders,
Steeds gloeiende voor recht, en rijks- en troonbehoeders.
Mijn baanders leiden u op 't pad van eer en roem:
En volgt ze uw dappre schaar, der Edellieden bloem,
Ons zwaard of ons beleid zal 't oproervuur versmoren.
Wy, houden we ons gereed! Geen oogwenk zij verloren!
En barst de staatstorm uit, voorzien zints zoo veel tijd,
Zoo voere ons de eerste maar ter raadzaal of ten strijd!
Vaartwel!
(De Edellieden vertrekken. de trava vervolgt tegen d'avila, die bij hun uitgaan binnen getreden is.)
Gy, d'Avila, gelei Don Egas binnen!
(d'Avila vertrekt.)
Welaan! het uur is dáár, de kampstrijd gaat beginnen!
Ik wacht u, trotsche slaaf van een onwaardig Vorst!
En wat zich tegen my uw haat vermeten dorst,
Om in Alfonsus naam mijn Staten te regeeren,
Gy zult op hem en u mijn wraak zien triumfeeren!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||
Tweede tooneel.
de graaf de trava, dona theresia, don egas.
de trava, met bitterheid.
Wat onverwacht geval voert hier Don Egas schreên?
Het Graaflijk hof zints lang heeft geene aantreklijkheên
Voor u, wiens gansch bestaan aan wichtiger belangen
Gewijd is, dan 't genot der hoven op te vangen!
Spreek, wat bedoelt uw komst?
egas.
Het welzijn van ons land,
De wil eens meesters, aan dat welzijn naauw verwant,
Vereischen 't onderhoud, Graaf, dat ik u deed vragen!
Ik kom, om u mijn last op 't spoedigst voor te dragen.
Het edel kroost des helds, wiens schittrende oorlogskracht,
De vrijheid in dit rijk, de kroon in zijn geslacht
Gevestigd heeft, wenscht thans, dat rijper jeugd zijn handen
In staat stelt zelf de staf te voeren dezer landen,
Een einde aan alle macht, die hier nog heerschen mag.
Heel Portugal, als hy, verwacht met drift den dag
Waarop de rijksvoogdij, wier zorgen zoo veel jaren
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||
Graaf Hendriks Weduwe en haar Echtgenoot bezwaren,
Zal keeren in den schoot van de opperheerschappij!
theresia.
Hoe, wat vermeet men zich? Alfonsus vergt van my
Dat ik met eigen voet mijn rechten zal vertreden,
Mijn Egâ zal verraân? De troon, dien wy bekleden,
Was Hendriks eigendom, is thans dat van zijn zoon?
Als of mijn vaders wil de Grafelijke kroon,
Mijn bruidschat, onbepaald, aan vreemden had geschonken!
Ontaarde! heeft haar glans u dus in 't oog geblonken,
Om ze aan een moeders hoofd te ontweldigen? Welaan!
Wat mart ge nog, mijn zoon, de hand aan 't zwaard te slaan,
Om met mijn bloed bespat u zelf ten troon te heffen?
Kom, eer nog moet uw wraak my met de mijnen treffen,
Eer moet die troon vergaan, en eerder heel dit rijk,
Dan dat Theresia gewillig voor u wijk'!
egas.
Hoe! heeft dan niet, Mevrouw, Don Hendrik deze Staten
Aan de Oppermacht zijns zoons, aan uw voogdij gelaten?
En hebt ge u zelve niet tot Rijksvoogdes verklaard?
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||
de trava.
Rampzalige uitvlucht, en zoo stout een aanslag waard!
Spreek! wat vermocht een vrouw, van vijanden omgeven,
Verbitterd op haar rang, haar afkomst en haar leven.
Zy zag van 't troonrecht af voor een geliefden zoon,
En vestte op hem haar hoop! Zijn haat, zie daar haar loon!
Zie daar den invloed van verachtelijke vrinden!
Zints deed een tweede trouw haar een beschermer vinden
In d'Egâ, dien zy koos. Gy ziet haar thans in staat
Haar recht te wreken, en te straffen, wie 't versmaadt! -
Niet dat haar moederliefde uw kweekling wil verstoten,
Ofschoon zijn boezem zich voor haar heeft toegesloten!
Ik-zelf, zoo dier verknocht aan Don Alfonsus bloed,
Heb meê met heel mijn hart de vaste hoop gevoed,
Dat hy in 't rijksbezit ons eenmaal zal vervangen.
Maar neen! men eischt veel meer: zijn toomeloos verlangen
Wacht niet dat onze dood hem 't Graafschap schenken zal.
De drift der jonglingschap moet over Portugal,
Moet over 't lot van hem, die haar met roem regeerde,
Van hem, om wiens ontzag de nabuur haar vereerde,
Beslisschen, en zijn wil reeds heden uitgevoerd!
Dees wankelende Staat, door helsche twist beroerd,
Haar Ridderen verkeerd in woeste muitelingen,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||
Om 't al naar willekeur van hun belang te dwingen!
Zie daar het edel werk van hem, wiens vroege jeugd
De rijkskroon heeft verdiend door weêrgâlooze deugd!
egas.
Mijn Heer, heel Portugal kan tuigen, wie van beiden
De jamm'ren oorzaak gaf, die zich voor haar bereiden,
Indien men door het staal de kroon herwinnen moet!
't Kan tuigen wie van beî de banden van het bloed
Miskend heeft en vertrapt, en of Alfonsus daden
Ontembre heerschzucht of rechtaarde deugd verraden!
Maar waartoe een verwijt, zoo ongegrond, weêrlegd?
Zijn deugd beslischt hier niets! 't Is zijn geheiligd recht,
Dat 'k opeisch uit zijn naam. Nog blijft dat recht geschonden?
Ik breng uw antwoord weêr aan die my heeft gezonden!
Gy ziet my thans niet meer Alfonsus afgezant:
'k Verkondig hier den wil der Ridderschap van 't land.
Aan Hendrik en zijn huis heeft ze eens haar trouw gezworen,
Zy doet dien eed gestand aan 't kroost, uit hem geboren,
En van dees dag af aan erkent zy geen voogdij,
Noch in heel Portugal een andre macht, dan hy!
Zy zal zich om zijn troon als om zijn lijf vergaren,
En wijden d' eigen arm, die Hendriks krijgsgevaren
Gedeeld heeft, aan den dienst van zijn doorluchten zoon!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||
theresia.
O hemel! tot hoe lang dulde ik zoo fel een hoon!
Ga, hoofd en afgezant van vuige muitelingen,
Die zelve naar de macht van hun gebieders dingen!
Ga, doe hun uit mijn naam hun ware plicht verstaan!
Don Hendrik heeft hun eed van trouwheid, hem gedaan,
Alleen als Egâ van Theresia ontfangen!
Die eed behoudt haar kracht voor hen die hem vervangen
In d' echt, die ons verbond, als in mijn rijksgebied.
egas.
Toen de overwonnen Moor dees streken siddrend liet,
Mevrouw, ontfing de deugd des winnaars, van uw Vader
Het vrijgevochten land en uwe hand te gader!
Maar nimmer had zijn wil (verschoon mijn vrije taal!)
Zijn gift onttrokken aan het kroost van uw Gemaal,
Noch had hy toegestaan, dat willekeur van vrouwen,
Aan Hendriks erfgenaam het Graafschap zou onthouên,
Om 't op te geven aan eens vreemdlings heerschappij!
de trava.
Vermetel onderdaan! Hoe! wat verwijt ge my?
Zoo zag Don Hendrik dan het daglicht in deze oorden?
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||
En naauwer band verbond hem Portugal, wien 't Noorden
Ter weering van den Moor, naar Spanjes Vorsten zond,
Aan grond en zeden vreemd?
egas.
Zijn bloed vloeide op dees grond!
Zijn degen deed den naam der eedle Portugezen
In 't overzeesche rijk der Saraceenen vrezen!
Zijn hand sloot nooit met hun een schandelijk verdrag!
Beschermheer van zijn volk, voor d' adel vol ontzag,
Verried hy hun belang aan geen uitheemsche Grooten.
Zie daar wat hem ons hart voor eeuwig heeft ontsloten!
Zie daar zijn rechten op de Portugeesche kroon,
Verschuldigd door zijn dood aan zijn heldhaften zoon!
de trava.
Genoeg! 't Is reeds te lang, dat gy 't ontzag dorst krenken,
Dat u mijn rang beveelt! Gy moest voor 't minst bedenken,
Dat ik nog meester ben, en dat mijn gramschap u,
Mijn onderdaan, nog kan noodlottig zijn! En nu -
't Is noodloos dit gesprek hier verder te verlengen.
Gy hebt mijn wil verstaan. Gy kunt dien overbrengen.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||
egas.
Ik ga, maar keer te rug voor 't uur van middernacht,
Aan 't hoofd der Ridderschap, die slechts uw antwoord wacht,
Om vreedzaam haren Graaf de kroon op 't hoofd te drukken,
Of 't wraakzwaard uit de scheê voor Vorst en eer te rukken!
| |||||||||||||||||||||||||||
Derde tooneel.
de graaf de trava, dona theresia, vervolgens d'avila.
theresia.
O wanhoop! 'k zal den smaad van zoo veel overmoed
Dan dulden, en mijn hand niet in des trotschaarts bloed
Een muiter straffen, steeds het voorwerp van mijn woede,
Die in het hart mijns zoons zijn vloekbre heerschzucht voedde!
Zijn dood, zijn dood-alleen herstelt mijn lijdende eer!
Ach! drukte ons dus de keer van 't trouwloos noodlot neêr,
Dat, waar zoo wreed een hoon mijn boezem doet ontgloeien,
Onze eigen veiligheid den felsten haat moet boeien?
de trava.
Volharden wy, Mevrouw, by 't dringen van den nood!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het uur der wraak genaakt, of 't uur van onze dood!
d'avila, binnen tredende.
Heer Graaf, men vraagt gehoor......
de trava.
't Is de Afgezant der Mooren.
Gelei hem binnen!
(d'Avila vertrekt: hy vervolgt.)
Welk een lot werd ons beschoren!
De Saraceensche hulp ter weering van 't gevaar!
O foltring voor een hart als 't mijn'!
| |||||||||||||||||||||||||||
Vierde tooneel.
de graaf de trava, dona theresia, omar.
omar.
Het uur is dáár,
Heer Graaf, 't ontwerp door u tot heden afgeslagen,
Kan thans geen uitstel meer, geen aarzeling verdragen!
Besluit, en op uw wenk is 't al gereed! De vloot,
Wier bijstand u mijn Vorst, ten pand van vriendschap bood,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||
Is eindlijk, (dank zij 't lot!) gevorderd tot uw kusten.
't Is thans het oogenblik de manschap uit te rusten.
Daar, waar zich Aves vloed met d' Oceaan vermengt,
Daar moet de dappre stoet, die u de zege brengt,
Zich scheiden van de vloot, en varen met hun boten
Den stroom op. Laat geen zorg dan meer die hulp verstoten!
De dag, die morgen rijst, berokkent ligt uw val.
Gebruik de gunst van 't lot, en zy brengt Portugal
Voor eeuwig in uw macht! Verschoon dit dringend pogen:
Gy hebt, als ik, de ramp die u bedreigt voor oogen!
Reeds woelt het wufte volk, reeds mompelt het den naam
Uws mededingers, roemt zijn deugd en oorlogsfaam!
't Draagt alles blijk van 't vuur, dat eindlijk uit moet breken!
Nog kunt gy 't smoren, nog regeeren, nog u wreken,
En ge aarzelt?
theresia.
't Volk, Mijn Heer, wiens muiterij gy vreest,
Is aan zijn wettig Heer steeds naauw verknocht geweest.
Het liet zich mooglijk thans door listiger verblinden!
Een wenk (vertrouw het vrij) doet het zijn plicht hervinden.
En 't oog der vorsten ziet in zulke onrustigheên,
Geen woede van een volk, met hun gebied te onvreên.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||
omar.
Wel nu, zal dit gewoel van zelven weêr bedaren
En spelt het in uw oog geen grooter staatsgevaren;
Zoo houde ik langer niet op onzen bijstand aan,
En......
de trava.
'k Deed u nog, Mijn Heer, ons antwoord niet verstaan!
Ja, dikwerf weigerde ik uw hulp, my aangeboden!
Dus eischte 't vorstenplicht! Thans dat de macht der snooden
Een eerbiedwaardig volk in gruwbre rampen tracht
Te storten, en het al een stouten aanslag wacht,
Thans kan het, schoon ons hart onvatbaar is voor vrezen,
Tot redding van dit volk welligt noodzaaklijk wezen,
Tot steun van dezen troon geen midd'len meer te ontzien.
De heuschheid van uw Vorst liet my zijn bijstand biên!
Mijn vriendschap deelde steeds met vuur in zijn belangen!
Ik zal van wederzij dit blijk van trouw ontfangen,
Ter staving van mijn recht, maar meer nog, om als Vorst,
Het bloed te sparen, waar de muiteling naar dorst.
omar.
Welaan, ik vlieg, Mijn Heer, om d' uitslag te bezorgen,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||
De nacht geleidt ons op de golven, en op morgen
Is Portugal aan u, en GuimaraênsGa naar voetnoot1 in vreê!
'k Vertrek nog in dit uur naar de oevers van de zee,
Die onze schepen voert......
de trava.
Vertoef, en wil niet vrezen,
Dat rijper overleg ons zal noodlottig wezen!
Daar waar één enkle stap het lot van heel een Staat
Beslischt, daar dient geen drift gehoord, maar wijze raad!
Ik draal niet ons besluit mijn Eedlen te openbaren;
'k Stel hun zijn doelwit voor, zijn omvang, zijn gevaren,
Den plicht hun opgeleid. Gy, Omar, volg mijn schreên;
En ons vooruitzicht moet, om alle onzekerheên,
Gevaarlijk, doodlijk voor de hoop op 't zegepralen,
Te keeren, heel den loop van ons ontwerp bepalen!
(Tot Theresia.)
Gy ziet my weêr, Mevrouw, na d' afloop van den Raad.
omar, ter zijde, in het heengaan.
Ik volg in zegepraal den wreker van mijn smaad!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vijfde tooneel.
dona theresia, alleen.
Op morgen valt de trots van muitende onderdanen,
En alles kromt zich voor de Castiljaansche vanen!
Op morgen triumfeert Theresia! Het bloed
Zal vloeien tot een zoen van haar getergd gemoed!
Mijn oog getuigt den dood van haatlijke verraadren,
En niemand zal mijn troon meer dan met siddring naadren!
Uw dorst naar wraak wordt haast gelescht! Wat eischt ge meer,
Mijn hart? Wat pijniging slaat al die vreugde neêr?
Gerechte hemel! kan het waarheid zijn? Geweten!
Heeft zoo veel poging nog me uw stem niet doen vergeten?
Neen, zoo veel gruwlen duldt uw strengheid niet. Die troon,
Dat voorwerp van mijn drift, ontweldigd aan een zoon!
Zijn bloed welligt gestort, om 't misdrijf te versterken!
Geen banden ooit ontzien, om zijn verderf te werken!
Mijn boezem ijst! 'k verfoei die kroon, zoo duur gekocht,
My zelve en 't huwelijk, dat me aan een Gâ verknocht,
Verhard nog meer dan ik in heerschzuchts ijslijkheden.
Wat aangevangen in mijn angsten? Afgetreden
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||
Van 't onheilvol gebied, de bron van al ons kwaad?
Het gruwzaam moordzwaard, dat mijn zoon te wachten staat,
Geweerd? Kom, vliegen wy..... Wat doe ik, onberaden?
Ik ga op 't hachlijkst uur mijn echtgenoot verraden!
O denkbeeld, vreeslijker dan alles wat ik lij!
Ik ban en hem en my van de opperheerschappij,
Om van mijn eigen kroost in 't eind genâ te smeken,
Neen, van zijn gunstlingen, wier trotschheid ik ging wreken!
O zwakheid, die me onteert! - Neen, gy verwint my niet!
Of is 't een gruwel voor den schijnglans van 't gebied,
De banden der natuur in dolle drift te schenden?
Zoo zwicht' mijn zoon, ten spijt van zijn verwoede benden!
'k Verhard my zoo als hy, en mijn gewetenssmart,
Zal, ja, een foltring zijn voor 't weeke moederhart!
Maar toonde ik nimmer vrees in krijgs- en staatsgevaren,
Die foltering kan meê mijn hart geen angsten baren!
'k Kan moedig dragen, wat een toornig lot gebiedt,
Maar wijken van mijn recht, maar buigen, kan ik niet!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||
Derde bedrijf.Eerste tooneel.
de graaf de trava, dona theresia.
de trava.
't Wacht alles slechts een wenk, om ons ter hulp te spoeden!
Geen voorzorg werd verzuimd om ons ontwerp te hoeden,
De raad der Edelliên heeft d' aanslag goedgekeurd,
Die eenig redden kan; ofschoon hun fierheid treurt,
Den vaak verwonnen Moor den zegepraal te danken.
Hoe 't zij, hun beider trouw slaat nimmer aan het wanken.
En inborst en belang verbindt den Castiljaan;
En Omar, onze zaak met geestdrift toegedaan,
Wacht slechts op mijn bevel, om daadlijk te vertrekken.
theresia.
Hoe! waartoe dit vertrek nog langer uit te rekken,
Waar 't dringendste gevaar met ieder oogenblik
Vermeêrt?
de trava.
Verban, Mevrouw, een ongegronden schrik!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||
De zorg van uw Gemaal heeft geen belang vergeten!
Men zal zich tegen ons op heden niets vermeten;
En Omars toeven stremt geen oogenblik den loop
Van 't rijpdoordacht ontwerp, het standpunt onzer hoop.
Hy heeft in aller ijl een slaaf vooruitgezonden,
Die heel ons staatsbesluit den vlootvoogd zal verkonden;
En Omars aankomst vindt den vloteling bereid.
Maar voor hy naar de stad zijn vreemde benden leidt,
Is 't noodig nog een stap voor haar behoud te wagen!
Mislukt die, 'k zal hun komst geen oogenblik vertragen.
Neen, vleijen wy ons niet! dat volk, zoo fier van aart,
Zal nimmermeer een vorst, wiens kroon het Moorsche zwaard
Verdedigde, zijn trouw, zijn liefde en eerbied schenken;
En 't diep gevoel van eer, dat het bezielt, te krenken,
Is de ondergang wellicht, van wie het durft bestaan.
Zoo pogen we 't gevaar der vreemde hulp te ontgaan,
Indien 't nog mooglijk is! Ik heb uw zoon ontboden,
Mevrouw, ik ken zijn hart, ontaard op 't spoor van snooden,
Door heerschzucht weggesleept, door jonglingsdrift verblind,
Maar dat de heilge band, die u aan hem verbindt,
Nog niet verbroken heeft! 't Waar mooglijk dat uw klachten
't Nog weifelend gemoed tot onderwerping brachten.
Één traan, één enkel woord, dat in zijn boezem daal',
Is machtiger op hem, dan al de kracht van 't staal.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||
Maar wee hem, zoo hy nog hardnekkig durft weêrstreven!
Zijn vonnis is geveld! Wy geven bloed en leven,
Met de eer, het heil, 't bestaan van dit weêrspannig rijk,
Op dat zijn hoogmoed met zijn ademtocht bezwijk'!
theresia.
Wat eischt ge van uw Gâ? dat zy zich zal verneêren,
Om met een dubble schand beladen weêr te keeren?
Geen tranen werken meer op zijn verhit gemoed.
Of zoo er zulk een kracht in de inspraak ligt van 't bloed,
Kunt gy die zwakheid dan niet van een moeder wachten?
de trava.
Hoe! Travaas gemalin mistrouwt dit uur haar krachten,
Wanneer zich 't dierbaar doel van jaren zorg beslischt?
Hier dient geweld gespaard, noch heimelijke list......
Men komt; 'k laat u alleen, Mevrouw! Wil slechts bedenken,
Dat gy ons op dit uur de zegepraal kunt schenken!
theresia, tot de Trava, die vertrekt.
Ik zal u waardig zijn. - Herinn'ring aan mijn hoon,
Sluit gy mijn boezem toe voor een ontaarden zoon!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||
Tweede tooneel.
dona theresia, don alfonsus.
alfonsus, ter zijde, by het inkomen.
Hoe is mijn ziel ontroerd, by 't naadren van deze oorden!
Gy, hemel, die my kent, verteder voor mijn woorden
Het moederlijke hart, dat steeds my van zich stiet,
En eindig op dit uur mijn folterend verdriet!
(Tot Theresia.)
Men heeft me uit uwen naam ontboden, en ik snelde,
Mevrouw, op uw gebod, waar ik me een heil uit spelde,
Onschatbaar voor mijn hart......
theresia.
Mijn Heer, een afgezant
Van muitelingen, aan den roem van 't vaderland
Vijandig, dorst zich hier aan ons gezicht vertoonen,
Om plechtig uit hun naam zijn wettig Heer te hoonen,
En eischen op uw last zijn afstand van 't gebied.
Is 't laster, of zijt gy 't, die dus den Staat verriedt?
'k Eisch voor de laatste maal de rechten van een moeder;
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||
Spreek, heeft die woeste drift, van dag tot dag verwoeder,
U eindlijk dan vervoerd, om aan der muitren hoofd
Te pronken met een kroon, aan onze kruin ontroofd?
Om wars van matigheid u tot geweld te wenden,
En in eens moeders recht dat van den Staat te schenden?
alfonsus.
De leidsman van mijn jeugd, mijns vaders krijgsgenoot,
(Geen muiteling, Mevrouw, van schaamte en deugd ontbloot,)
Kwam hier om 't Graaflijk recht zijns kweeklings op te vragen.
Maar ach! 't is de eigen haat, die zints mijn eerste dagen
Een hart gepijnigd heeft, geheiligd aan zijn bloed,
Die (ik doorzie 't te wel) nog in uw boezem woedt.
O! moet die wreede straf my eeuwig dan vervolgen?
Blijft uw misleid gemoed steeds op een zoon verbolgen?
En is (o ijslijkheid!) verzaking van mijn plicht
Het eenig liefdeblijk, waarvoor uw gramschap zwicht?
theresia.
Ontaarde, durft gy nog van kinderlijke liefde
Gewagen, die zoo fel een moeders boezem griefde?
Durft gy gewagen van verplichting, eer of deugd,
Wiens dwaze drift naar macht reeds zints uw vroegste jeugd
Een eeuwgen oorlog zwoer, aan die haar tegenstonden?
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||
Helaas! heeft ooit het bloed uw hart aan my verbonden?
Uw kindschheid, my reeds vreemd, wees na uws vaders dood,
De troost, de teêrheid af, die u een moeder bood.
Een stoute hoveling dorst my uw liefde ontrooven,
Dorst u de Gravenkroon van Portugal beloven,
Ten koste van mijn eer, ten koste van mijn bloed!
Wanhopig, diep gewond in 't vorstelijk gemoed,
Wierp zich mijn weêrloosheid in Graaf de Travaas armen,
Om door dees tweeden echt mijn rechten te beschermen.
Zints dien tijd groeide uw haat; 'k zag van rondom mijn troon
Van vijanden bedreigd, en aan hun hoofd mijn zoon!
Ge ontveinst het doel niet meer, dat gy u voor dorst stellen;
De wapens in de vuist ons beiden neêr te vellen,
En grijpen met een hand, nog van dien moord bebloed,
De teugels van een rijk, verdiend door muitrenmoed!
Zoo ver werdt gy verleid door een gevloekt verrader,
Door lage vleijerij en door uw drift te gader!
alfonsus.
Wat hoor ik? kan het zijn? en is 't uw hart, Mevrouw,
Dat zoo veel misdaân op my laadt, dat Egas trouw
Miskent, en ons de ramp der droeve oneenigheden,
Waarvan ons beider ziel zoo gruwzaam heeft geleden,
Verwijt? o hemel! Ik, een moeders liefde en recht
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||
Versmaden? Ik, den glans aan de oppermacht gehecht,
Door onrecht en geweld, door moedermoord ontwijden?
Helaas! moet ik u nog herinn'ren aan die tijden,
Toen de onschuld van mijn jeugd vergeefsch uw teêrheid zocht,
Verzwolgen in 't gevoel, dat Staatzucht in u wrocht?
Neen, nimmer heeft mijn hart die zaligheid genoten,
Neen, nimmer zaagt ge in my het kroost uit u gesproten,
Maar steeds den erfgenaam van Hendriks rijksgebied!
Gy zijt het die my haat, gy, die my steeds verstiet.
Gy wilt den Castiljaan mijn wettig erfdeel schenken,
Gy, de eer van Portugal, die van mijn afkomst krenken,
En dringen haar en my een vreemden meester op.
Hoe lang verdroeg ik niet! Thans rijst uw woede in top,
Nu alles van my vergt, dat ik mijn macht zal toonen!
Geen wraakzucht wapent my. Men poogde my te hoonen,
Te domplen in een rust, verachtlijk in een Vorst:
'k Vergeef met heel mijn ziel, wie my verneêdren dorst!
Maar de eer mijns vaders, neen! laat ik niet ongewroken;
En moet een oorlogsvlam, zoo gruwzaam, hier ontstoken,
Ik strijd voor 't recht mijns volks, voor 't recht op een gebied,
Wier hoede hy aan 't zwaard van zijn Alfonsus liet!
Neen, liever met den haat van heel een aard beladen,
Dan zijn geheiligde asch lafhartig te verraden!
Zints lang, wanneer de nacht reeds heldert aan de kim,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||
Verheft zich aan mijn oog zijn eerbiedwaarde schim,
En wijst met de eigen hand, wier kracht in vroeger dagen,
Uws vaders vijanden zoo dikwerf heeft verslagen,
Naar de eerkroon, die hem siert, de Gravendiadeem;
En 't bleek gelaat vertoont een akelige zweem
Van droefheid, dat men hem zoo schielijk kon vergeten!
En nu - wat misdaân ook uw drift my heeft verweten,
Verg alles van een zoon, die om uw weêrmin smeekt,
Beroof hem hier van 't licht, zoo dit uw gramschap wreekt;
Maar o! weêrstreef hem niet in 't volgen van zijn plichten!
theresia, ontroerd.
En moet mijn fierheid dan voor uwen invloed zwichten?
En bleef ik meer dan gy, mijn rang, mijn afkomst waard,
Zoo 'k afzag van den troon, als voor geweld vervaard?
alfonsus.
Geen edelmoedigheid zal u by 't volk verneêren.
't Zal u als moeder, meer dan als Vorstin, vereeren.
Verstomp in hunne hand het staal, en dat mijn jeugd
Den scepter van dit rijk ontfange van uw deugd!
theresia, ter zijde, met ontroering.
Wat vreemd en teêr gevoel wordt meester van mijn zinnen?
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||
O hemel! zou zijn taal mijn heerschzucht-zelf verwinnen,
En bracht dit oogenblik my 't hart van moeder weêr?
alfonsus.
Men komt......
theresia.
Mijn echtgenoot? Gy zijt gered, mijn eer!
| |||||||||||||||||||||||||||
Derde tooneel.
de vorigen, de graaf de trava.
de trava.
Gy zegeviert, Mijn Heer! 't volk heeft zijn plicht vergeten!
De stad weêrgalmt alom van woedende oproerkreten.
Men roemt uw naam als Vorst, als vader van het rijk,
Als wreker van zijn recht; en hoont en vloekt, ten blijk
Der onverwrikbre trouw u in die drift gezworen,
Uw moeder en haar gâ. 't Is al voor hun verloren.
De kroon, met zoo veel glans door hun gevoerd, valt af.
Een zegeteeken nog ontbreekt uw roem, hun graf!
De zwaarden zijn gewet, en niets meer zal ontbreken,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||
Om 't lang versmoord verdriet nog in dit uur te wreken.
Men spare ons leven niet! Ik wacht van Hendriks zoon
Geen weldaad, dan een dood, gewenscht na zoo veel hoon!
Ondankbren, die nu juicht, als van een dwang ontslagen,
Voor uw onbuigbren trots onteerend, niet te dragen!
Pas uit uw nietigheid herboren, hebt ge 't my
Te danken, en 't ontzag van mijne heerschappij,
Wier roem aan uwen naam zijn luister mocht verleenen
Zoo gy niet nogmaals kruipt in 't juk der Saraceenen.
Zoo zij, na zoo veel dienst, uw laffe haat mijn deel!
't Is aan uw eigen hand, dat ik mijn wraak beveel!
Wat eerbied wachtte ik nog voor weldaân, rang of plichten?
Voor heerschzucht en verraad moet thans het alles zwichten!
alfonsus.
'k Erken in deze taal den dwingland van dees Staat,
Die de asch, het kroost, den roem van haar bevrijder haat!
Men poog' haar grootheid en zijn deugden te verneêren!
'k Verwaardig my hier niet die poging af te weeren!
(Tot Theresia.)
Maar gy, o! geef gehoor aan de inspraak der natuur!
Mevrouw, uw heil en 't mijn hangt in dit plechtig uur
Aan u, aan u-alleen! Spreek, mag uw zoon nog hopen?
Of moet hy de eer zijns stams met uwen haat bekoopen!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||
theresia.
Hoe! ik, ik zou ten loon van 't hemeltergendst woên,
Van 't recht, dat ik bezit, gewillig afstand doen?
Alfonsus kan van my die lafheid niet verwachten!
Zijn voorbeeld leerde my geen banden heilig te achten,
Geen weêrstand van het hart te ontzien, waar 't heerschen geldt!
Gy ziet my onbeschroomd te zwichten voor geweld,
Waar met mijn kroost en volk verraadren zamenspannen,
Om my van dezen troon, mijn erfgoed, te verbannen!
Maar heeft de hemel 't dus besloten, dat ik vall',
Ik zweere 't, dat mijn mond u nooit erkennen zal.
Hier eindigt uwe macht! Laat thans uw grootheid vrezen,
Dat hem een moeders toorn licht kan noodlottig wezen!
Ook ik, ik buige niet! en zij dit de eerste straf,
Die neêrdale op 't bezit van een geroofde staf!
alfonsus.
O hemel! is 't genoeg voor plicht en eer geleden?
Mijn volk, mijn vaders eer moet schandelijk vertreden,
Om d' ijsselijken vloek, die my bedreigt, te ontgaan.
Welaan, hy kneuz' mijn hoofd! ik heb mijn plicht voldaan!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||
de trava.
Voor wie zich zeker ziet de zege te behalen,
Is 't licht met schijn van deugd en tederheid te pralen!
Geloof niet dat die schijn de Travaas oog verblindt!
Heerschzuchtig, door een drift, steeds opgewekt, ontzind,
Scheen my, 't is waar, uw hart nog voor een moeder open,
En deed my voor haar liefde een beter uitkomst hopen.
'k Bedroog my, en dees dag vernietigde mijn waan.
Uw snoode dorst naar macht, schoon 't alles moest vergaan,
Is in dit onderhoud op 't duidelijkst gebleken!
Ik heb genoeg gehoord! 't is tijd hier af te breken!
Gy kunt thans tegen ons 't geweld verzaamlen gaan.
Uw Ridderschap zal dra ons laatst besluit verstaan!
alfonsus.
Geveinsde, 't is dit oord, te lang door u ontheiligd,
Dat u nog voor de straf dier lastertaal beveiligt!
De val, bestemd aan uw gevloekte dwinglandij,
Is foltering genoeg voor snoodaarts, zoo als gy!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vierde tooneel.
de graaf de trava, dona theresia.
theresia.
Ga, trotschaart, gy kunt thans uw helsche heerschlust boeten!
Uw moeder, uw vorstin ziet ge eindlijk aan uw voeten!
Geniet met heel uw ziel die langgewachte wraak,
Voor dat het dreigend uur van uw verderf genaak'!
Gy zijt mijn zoon niet meer, en niets kan my beletten,
Wat bloed het kosten mag, 't zwaard tot uw val te wetten!
de trava.
Mijn boezem is, als de uwe, in fellen toorn ontgloeid!
De drift, die my bezielt, kent niets meer dat haar boeit!
Neen! 'k draal niet! alles moet ter wraak, ter redding spoeden!
Men wil 't: welaan! de krijg zal op dees vesten woeden.
Oproerigen! 'k ontzie uw haat, uw onheil niet!
Vervloekt mijn zegepraal, mijn wetteloos gebied!
Ik zal, dien vloek ten spijt, uw opperheerscher wezen,
En met de hand aan 't staal die heerschappij doen vrezen!
Mijn troon viel door verraad: door list en krijgsgeweld
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ziet gy hem morgen weêr met nieuwe kracht hersteld!
In 't antwoord heden nog door de Edelen bedongen
Doen we afstand van de kroon, als door hun wil gedwongen;
Terwijl hun straf genaakt in schaduw van den nacht!
Maar 'k ga! de Saraceen, die mijn bevelen wacht,
Moet zonder meer verwijl zich spoeden naar de kusten!
Beef, jongling, nog dees nacht kunt ge als verwinnaar rusten!
Gy kunt mijn oppermacht nog zoo lang slechts ontgaan:
De dag, die morgen rijst, ziet u mijn onderdaan!
| |||||||||||||||||||||||||||
Vierde bedrijf.Eerste tooneel.
don egas, Portugeesche Edellieden.
egas.
Doorluchte Riddrenrei, gewoon aan 't zegepralen!
Wat treffender triomf kon ooit uw deugd behalen
Dan die, waarvan dees dag den eersten glans begroet?
De zoon des oorlogshelds, zoo heilig aan uw moed,
Die op zijn vaders spoor en 't uw, met de eigen vanen
Zijn krijgren steeds het spoor der glorie wist te banen,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||
Die in het prilst der jeugd reeds de ongunst ondervond
Van 't noodlot, en zoo grootsch 't langdurig leed doorstond,
Wiens deugd de diadeem hem door zijn rang verschuldigd
Verdiende, wordt in 't einde als wettig Graaf gehuldigd!
De dwinglandij, die hier den kop verheffen dorst,
Verneêrt zich voor een wenk van d' Adel en den Vorst,
En wie hen hoonen dorst, zal hier geen wet meer geven!
Ja, edelmoedig volk! gy zijt van 't juk ontheven
Der vreemden! 't Is het kroost, gekoesterd in uw schoot,
Van die u redding bracht in d' ijsselijksten nood,
Die van een nieuwen dwang u weder mocht bevrijden!
Heil, driemaal heil den dag, die 't eind ziet van uw lijden!
Herbloei, mijn Portugal! en doe den Saraceen,
Die zich nog veilig acht door onze oneenigheên,
Op nieuw uwe overmacht op 't slagveld ondervinden!
Mijn boezem is verrukt van vreugde! Ja, mijn vrinden,
'k Weêrhou de stem van 't hart, by zoo veel blijdschap, niet.
'k Ontfing het levenslicht in dit geliefd gebied:
Ik zag den Saraceen, beheerscher dezer streken:
'k Zag door Don Hendriks arm die overmeestring wreken,
In 't heetste krijgsgevaar steeds strijdend aan zijn zij':
Ik zag het vaderland in zijne heerschappij
Gelukkig, en zijn zorg steeds voor haar welzijn vaardig:
Ik kweekte 't dierbaar kroost, zoo groot een vader waardig,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||
In diepen eerbied op voor zijn gedachtenis,
En, zoo hy 't voorwerp thans van uw vereering is,
Ik zag die deugden in het jeugdig hart ontluiken,
Die 't schandelijk ontwerp van snoode heerschzucht fnuiken.
Maar wat onschatbre vreugd dees dag van glorie biedt,
Vergeten wy 't gevaar, dat hier kan schuilen, niet!
De Travaas staatszucht, voor geen misdrijf ooit verlegen,
Zoekt, in zijn woede, licht door heimelijke wegen
Te keeren tot dien troon, waarvan hy afstand deed.
Gy kent zijn haat voor u en Hendriks zoon. Wie weet,
Wat gruwelen hy smeedt, om zich op beî te wreken?
Zoo wachten we ons het zwaard reeds zorgloos op te steken!
De Vorst heeft op mijn raad, in d' afgelopen nacht,
Driehonderd Ridderen in haast bijeen gebracht,
Om op het eerst gerucht van naadrende gevaren,
Zich tot de nederlaag der snooden te vergâren!
Gy zelf houdt u gereed te strijden aan hun hoofd,
Schoon ons dit uur nog niets dan zuivre vreugd belooft!
Men komt..... het is de Graaf! zijn Gade volgt zijn schreden.
(Ter zijde.)
Hoe tuigt nog 't voorhoofd, wat zijn boezem heeft geleden!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||
Tweede tooneel.
de vorigen, don alfonsus, dona mathilda.
egas.
Ontfang, geliefde Vorst! door 's hemels wil hersteld
In rechten, lang miskend door 't Castiljaansch geweld,
De hulde van een volk, dat, zonder u verloren,
Nog 't dwangjuk torschen zou, door vreemden haar beschoren!
Uw trouwelooze voogd, verrader van den Staat,
En by den Portugees zints lang veracht, gehaat,
Leî zijn geroofde macht in onze handen neder:
En zien wy dezen dag een wettig meester weder,
Zoo breng' de Ridderschap, steeds trouw aan Hendriks bloed,
U, als regeerend Graaf, den allereersten groet!
Wy zweeren plechtig nooit die trouwheid te verzaken,
Voor u en voor uw kroon, als voor ons land te waken,
Aan uw en hun behoud ons leven met ons zwaard
Te wijden! Dierbre schim, die om ons henen waart,
En meê de vrijheid viert van dees geliefde streken!
Getuig dees heilgen eed, en help den meineed wreken,
En zie, wanneer het graf ons kluistert in haar nacht,
Onze afkomst steeds getrouw aan uw doorlucht geslacht!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||
alfonsus.
En ik, ik zweer met u, aan 't heil der Portugezen,
Aan de eer van deze kroon steeds toegewijd te wezen!
Het recht te eerbiedigen, en wie het mocht versmaân,
Te straffen met dit staal, al moet ik zelf vergaan!
Of zoo ik ooit het spoor mijns vaders mocht vergeten,
Zoo 'k me ooit de schennis van uw rechten kon vermeten,
Zoo wreek' haar uwe deugd, en zij op de eigen stond
De band vernietigd, hier gesloten door uw mond!
Ja! dierbaar is me een kroon, uit uwe hand ontfangen,
En dierbaar het bestuur van Portugals belangen!
Maar ach! de schittering der Graaflijke oppermacht
Geneest de wonden niet, mijn boezem toegebracht.
Helaas! die hooge rang, waarin ik werd geboren,
Heeft voor Alfonsus hart zints lang haar zoet verloren!
En zoo zy thans dit rijk van 't vreemd geweld verlost,
Gy weet het, trouwe rei, wat my die zege kost!
(Tot Mathilda.)
Één heil nog is voor my de vrucht van 't zegevieren!
Uw schedel met den glans der diadeem te sieren,
Geliefde leedgenoote, en heul by zoo veel leed!
En o! dat zy in 't eind den nevel scheuren deed,
Die 't voorhoofd overdekt, van kommeren beladen!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||
mathilda.
De bron der tranen, waar mijn oogen steeds in baadden,
Is nog niet uitgeput. Helaas! nog blijft mijn hart
Bedrukt, en ducht een ramp, voor mijn verstand verward!
De dwingland leî zijn macht vrijwillig aan uw voeten?
Wel nu! zoo heeft hy thans een dubble wraak te boeten!
Ja, helden, wijt mijn vrees de zwakheid van een vrouw!
Aan d' afstand, dien hy deed, blijft Trava nooit getrouw!
En, daar zijn vijanden zich reeds verwinnaars wanen,
Schaart licht een snoode stoet zich heimlijk om zijn vanen!
alfonsus.
En wien verdenkt uw zorg van zulk een laf verraad,
In 't vorstlijk Guimaraêns, dat met geheel den Staat
Den dwingland met haar vloek zints lang heeft overladen?
Zijn Spaansche gunstlingen! Ziedaar, wie hem aanbaden!
Ziedaar de vijanden, nog op dit uur geducht!
Of, dierbare, is er vrees, waar op het minst gerucht
Drie honderd Edelen, gehard in krijgsgevaren,
Niet minder groot in deugd, zich om mijn lijf vergaren?
mathilda.
Ja, voor mijn angstig oog is alles hier verdacht!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||
En zoo ge u voor geweld genoeg beveiligd acht,
Kende ooit uw eedle ziel de afschuwelijke paden,
Die 't zwart verraad doorkruipt, om zijn vergif te ontladen?
Nog gistren was 't de macht des wreeden dwingelands,
Waarvoor ik sidderde! Het is zijn onmacht thans!
O hemel, die my kent, en wat ik heb geleden!
Uw gunst verleene een perk aan mijne angstvalligheden!
Of dreigt my in deze angst een nog verschrikbrer ramp,
Dan al de tegenheên, waar 'k jaren reeds meê kamp,
En is dees dag van roem noodlottig voor mijn Gade;
Zoo eindig', met mijn dood, des noodlots ongenade!
Te siddren zonder eind voor 't dreigen van den nood,
Is wreeder duizendmaal dan de allerwreedste dood!
| |||||||||||||||||||||||||||
Derde tooneel.
de vorigen, don lorenzo d'aganil.
lorenzo.
De Graaf de Trava!
alfonsus.
Hy, kan 't zijn!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||
(Tot Lorenzo.)
Men doe hem naadren!
(Lorenzo vertrekt.)
mathilda.
De Trava! Welk een schrik verspreidt zich door mijn aadren!
Op 't hooren van dien naam, die me ijslijkheên voorspelt!
alfonsus.
Gy ziet my diep verbaasd. 'k Had nooit my voorgesteld,
Mijn moeders echtgenoot te aanschouwen in deze oorden!
mathilda.
Vertrouw zijn daden niet, maar even min zijn woorden!
| |||||||||||||||||||||||||||
Vierde tooneel.
de vorigen, de graaf de trava.
de trava.
Het onstandvastig lot, dat troonen sticht en slecht,
Wiens grilligheden noch verdienste ontzien, noch recht,
Heeft op het onverwachtst my van den troon verstoten,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||
Waartoe me een huwlijk riep, tot steun van 't rijk gesloten.
'k Zie thans in uwe hand den scepter, dien ik droeg!
'k Betreur die grootheid niet. Het is mijn hart genoeg,
Dat ik, wat laster zich mijn vijanden vermeten,
Nooit vorstenwaarde of plicht laaghartig heb vergeten.
In d' oorlog opgevoed, in 't doornig staatsbestier,
Wachtte eindlijk kalmer tijd mijn matte grijsheid hier!
En, zoo tot nog mijn hand de teugels dezer Staten
Geklemd heeft, en haar macht van zelf niet heeft verlaten;
De roepstem van de plicht weêrhield haar. Heeft mijn echt
My deelgenoot gemaakt aan 't thans verschopte recht
Der Spaansche rijksprinses, mijn gemalin, uw moeder,
Zoo was ik steeds haar rijk- en eer- en troonbehoeder,
En riep zy nog dit uur, als Portugals Gravin,
Haar oude rechten, en haar gaâs bescherming in,
Ik zou niet aarzlen die te omhelzen en te wreken.
Ik volg ook thans haar wil! Haar fierheid is bezweken
Voor 't openlijk geweld, bevolen door haar zoon!
Zoo woeste muiterij beslischt van dezen troon,
Zoo acht ik my als haar ver boven hem verheven! -
Wy hebben beide ons recht aan t' oproer opgegeven!
alfonsus.
Is dit het doel, Mijn Heer, het geen u herwaarts bracht,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een volk te lasteren, dat zich gewettigd acht,
Zich van een vreemden dwang ontslagen te verklaren!
Zoo deedt gy beter my dit onderhoud te sparen!
de trava, ter zijde.
O trots dien 'k nog verdraag, maar haast verplettren zal!
(Tot Alfonsus.)
Verschoon, 'k vergat in u den Graaf van Portugal!
Een wichtiger belang geleidde hier mijn schreden.
Een moeder eischt van u, na wat zy heeft geleden,
Één gunst, één recht nog op. Als zoon, als Vorst, Mijn Heer,
Vraagt zy van u 't herstel van haar geschonden eer.
Zy werd tot d' afstand, ja, der heerschappij gedwongen,
En steeg haar zetel af. Men heeft nog niet bedongen,
Dat wie hier gistren nog met vorstelijk ontzag
Vereerd werd, die den Graaf, gehuldigd op dees dag,
Het licht gaf, ook den hoon, dien zy ontfing, zou smoren.
Nog was zy 's lands Gravin, toen zy den smaad moest hooren,
Van wie uw naam en last misbruikten. Zy verwacht,
Dat hier voor 't minst uw hart, gevoelig aan haar klacht,
Om haar-, om uwentwil haar wraak niet zal versmaden!
Wie strafloos onze kruin met hoon dorst overladen,
Randt uw ontzag weldra met de eigen stoutheid aan!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||
alfonsus.
O hemel! kan het zijn, en heb ik wel verstaan?
Of was 't een ijdle klank, als in verwarde droomen,
Bedrieglijk voor 't gehoor? - Wat deed u herwaarts komen?
Verklaar uw reednen, spreek! wat wil men?
de trava.
Egas straf!
Of hield dit meê de last, dien hem zijn meester gaf,
By d' afstand, dien hy eischte, uw moeder snood te hoonen?
Zoo neen! zoo moet geen gunst een onderdaan verschoonen,
Waar 't de eer van uw gebied, de eer van uw afkomst geldt!
alfonsus.
Hoe! durft men van mijn hand de straf van zulk een held
Verwachten? Ik, den bloem der Portugeesche Ridderen,
Wiens onverwrikte moed het misdrijf steeds deed sidderen,
En voor wiens grootsche ziel ik geen belooning ken,
Opoffren aan een haat, waarvan ik 't voorwerp ben?
Mijn hand waar' eer in staat den snoodaart neêr te vellen....
'k Vergeef uw wanhoop slechts wat gy my voor dorst stellen!
(Men hoort van binnen een gerucht van inkomenden.)
Maar welk een woest gerucht drong door tot deze zaal?
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||
Wat zie 'k?...... O hemel! 't is mijn moeder!
de trava.
'k Zegepraal!
| |||||||||||||||||||||||||||
Vijfde tooneel.
de vorigen, dona theresia, gewapend, gevolgd door Spaansche Edellieden.
theresia.
Gehate muiters, beeft! en kromt u aan mijn voeten!
Gy zult nog in dit uur uw vloekbren aanslag boeten!
'k Verklaar my hier op nieuw Gravin van Portugal!
mathilda.
Heb deernis, hemel, en verhoed Alfonsus val!
Verschrikkend voorgevoel, gy hebt te waar gesproken!
theresia.
De smet is uitgewischt! onze oneer is gewroken!
Gebannen van mijn erf door een ontmenschten zoon,
Wreekt my een vreemde hand van dees ondraagbren hoon.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||
(Tot Alfonsus.)
Ga, hoed de rechten thans, die muiters u verleenen,
Voor 't lot dat hen bedreigt! Vijfhonderd Saraceenen
Ontblooten tot uw val het straffend oorlogszwaard!
alfonsus.
En waant ge Alfonsus ziel voor dreigingen vervaard?
En waant men dat ik niet eer voor mijn recht zou sneven,
Dan 't aan het krijgsgeweld der Mooren op te geven?
Maar 's hemels gunst waakt nog voor dees verdrukten Staat,
En stelt het doel te loor van 't schreeuwendste verraad!
Dees snoodbedreigde stad zal nog beschermers vinden!
De vaak verneêrde Moor, die zich durft onderwinden
Den wil des Lusitaans te dwingen met het staal,
Schenkt haast mijn Ridderen een dubblen zegepraal.
Roem vrij uwe overmacht! Één handvol van mijn helden,
Zal meer dan duizenden, zal meer dan legers gelden!
mathilda.
Gaat, wreedaarts, die nu juicht by zoo veel gruweldaên,
Gaat, doet geheel het rijk in mijn Gemaal vergaan,
En beeft! Mijn wanhoop zal zijn neêrlaag overleven,
Maar zal zijn val ten zoen, verraders, u doen sneven!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||
de trava.
Wat waagt men van verraad? - Voor wetteloos geweld
Bezweek ons recht! De hulp eens bondgenoots herstelt
De dochter van Castielje in 't erfgoed van haar vader!
En ik, als wettig Graaf, als haar gemaal te gader,
'k Gebied het voor het laatst! Men keere tot zijn plicht!
Het wraakzwaard is gereed, zoo 't oproer nog niet zwicht!
alfonsus.
Men wil 't, ik aarsel niet! Welaan! Ten strijd getogen,
En 't recht der kroon door 't bloed beslischt! Het Alvermogen
Waakt, Ridders, voor onze eer en voor het vaderland!
theresia.
Ontaarde, ja, ten strijd gevlogen! 'k Voel me ontbrand
In nooit gevoelde drift om Vorsteneer te wreken!
Geen kracht zal in den strijd aan dezen arm ontbreken!
Veroordeeld door het lot, stelt ge u vergeefsch te weêr!
Op heden stort uw trots voor 's hemels bliksem neêr!
(Zy vertrekt met haar echtgenoot en gevolg.)
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zesde tooneel.
don alfonsus, dona mathilda, don egas, Portugeesche Edellieden.
alfonsus.
Ten strijd dan, zoo 't moet zijn! Kom, spoeden wy, mijn helden!
En rook' het Moorsche bloed op dees roemruchte velden,
Door hun ontheiligd! 'k Ga u voor, waar 't de eer gebiedt!
Welaan! de pijn versmoord van 't wreedste zielsverdriet!
De hand vergeten, met uw haters zaamgezworen,
Mijn Portugal! om my den boezem te doorboren!
'k Ben de uwe, de uwe alleen, zoo lang hier de oorlog woedt,
En aan uw vrijheid wijde ik meer nog dan mijn bloed!
Kom, gaan wy, laat dees dag een schooner zege tuigen,
Dan ooit den Saraceen den snooden kop deed buigen!
En dan...... herneem uw prooi, verteerend smartgevoel!
(Tot Mathilda.)
En gy, mijn dierbre, o! weer de wanhoop! 't krijgsgewoel
Is niet, wat my bedreigt met de ijslijkste gevaren!
Vertrouw, de kampstrijd zal hem aan uw liefde sparen!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||
mathilda.
De moed mag wondren doen, maar de overmacht verplet!
alfonsus.
Het vaderland in nood, geliefde, moet ontzet!
Zy zal het door den moed van mijn rechtschapen Ridderen!
En 'k weet, zoo min als zy, voor de overmacht te sidderen!
Vaar wel! Gy ziet weldra my als verwinnaar weêr!
(Hy vertrekt met de zijnen.)
mathilda.
O hemel! stem mijn beê!...... Helaas! ik kan niet meer!
(Zy zijgt in een armstoel neder.)
| |||||||||||||||||||||||||||
Vijfde bedrijf.Eerste tooneel.
dona mathilda, alleen.
Hoe is mijn borst beklemd! mijn geest ter neêrgeslagen!
O angsten, drukkender dan 't onheil zelf te dragen!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||
O angsten, groeiende met ieder oogenblik!
Helaas! het minst gerucht vervult mijn hart van schrik!
De stilte beeldt den dood voor mijn benevelde oogen!
Mijn Egâ is ten strijd (en welk een strijd!) getogen,
En ik, ik deel met hem in al zijn aakligheên!
De slagen van het zwaard weêrgalmen door mijn leên!
En ieder slag dreigt my zijn val! Wat moet ik vrezen?
Zal de uitslag van den strijd, my, hemel! doodlijk wezen? -
En niemand nadert nog! - Zal my voor 't minst geen boô
De pletterende maar mijns onheils brengen? O!
Zoo maakte een snelle dood aan mijne onzekerheden
Een eind! - Waar vinde ik troost, of waar wende ik mijn schreden?
Ach! mocht ik vliegen naar den strijd! Ach! mocht mijn oog
Getuigen, dat mijn angst mijn minnend hart bedroog!
Waar-, waarom mocht mijn arm der waapnen last niet dragen?
'k Zou waken voor zijn hoofd, ik zou des vijands slagen
Afweeren op mijn borst of sneven aan zijn zij!
In dit paleis geboeid, is 't gruwlijkst, wat ik lij'!
Men nadert..... 't is een boô, van uit den strijd gezonden!
Hoe klopt mijn hart, voor 't geen zijn mond my gaat verkonden!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||
Tweede tooneel.
dona mathilda, een schildknaap.
mathilda.
Mijn echtgenoot......
de schildknaap.
Hy leeft, Mevrouw! Nooit blonk zijn moed
Met schitterender glans. Het Saraceensche bloed
Stroomt, waar hy treedt, langs 't veld, en mengt zich aan de golven
Des Aves die 't besproeit. De trouwe Ridders volgen
Den weg hun door zijn zwaard gebaand ten zegepraal!
mathilda.
Kan 't zijn? en mag mijn hart dit strelende verhaal
Vertrouwen? jongeling! laat my uw mond nog melden,
Wat wonder medewerkt tot redding onzer helden,
Dat de overmacht des Moors hun niet te vrezen zij!
de schildknaap.
Ja, 's hemels gunst, Mevrouw, stond onze helden by!
De Castiljaansche stoet had dit paleis verlaten!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||
De vloekkreet van het volk weêrgalmde langs de straten.
Zy snellen langs een weg, wier eenzaamheid hen hoedt,
De pas ontscheepte macht der Mooren te gemoet.
De Graaf was middlerwijl tot aan het oord genaderd,
Waar zich de menigte der Ridders had vergaderd,
Verwittigd van 't gevaar door d' algemeenen schrik.
Drie honderd krijgeren zijn in een oogenblik
Rondom den Vorst vergaârd, gereed het al te wagen.
't Vertrouwen dat hun deugd de zege weg zal dragen,
Leeft in zijn glinstrend oog, en geeft een nieuwen moed
Aan 't volk, dat hem alom met dankbre zegens groet.
Dus waren wy de stad ter poort toe doorgetrokken
In stille statigheid, en stapten onverschrokken
Den vijand in 't gemoet, wiens ijdele overmacht
Met brandend ongeduld het uur van strijden wacht.
Men schaart zich onverwijld. Van uit het heir der Mooren
Doet zich aan alle kant het dreigend allah hooren,
En davert door de lucht met steeds vernieuwd geweld.
Wy naadren kalm en stil, tot midden op het veld
Uw Egâ aan ons hoofd, het oog ten hemel heffend,
Zijn boezem lucht geeft in dees woorden, grootsch en treffend:
‘O hemel, die het lot der menschlijkheid bestiert!
Het zij mijn degen in den kampstrijd zegeviert,
Het zij me een eerlijk graf op 't slagveld is beschoren;
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||
Getuig gy welk een drift my heden aan kon sporen,
Den slag te weeren dien een moeder my bereidt!
'k Strijd voor mijn vaders eer, voor de onafhanklijkheid
Van 't rijk, bevrijd door hem, door zijn gebied beveiligd.
Ik heb aan hunne zaak mijn leven toegeheiligd,
En 'k zal voor hunne zaak verwinnen of vergaan.’
Wy heffen op dees taal een kreet ten antwoord aan:
Reeds woedt des veldheers zwaard op 's vijands dichtste drommen,
Wy volgen hem! de vlam des oorlogs is ontglommen!
't Gekletter van het staal, der krijgren woest gerucht,
Het nederploffen der gewonden vult de lucht.
Wie maalt de stroomen bloed, die bruischen langs de velden?
Wie meldt de menigte der reeds gevallen helden?
De aanvallers dringen aan met leeuwenkracht. De Moor
Biedt hun wanhopig weêr, en staat hun woede door!
Maar wat verduurt de kracht van Don Alfonsus degen?
Waar hy dien bliksem zwaait, staat hem geen vijand tegen;
En mooglijk had de Moor, voor zijnen arm beducht,
Zich reeds beveiligd door een overhaaste vlucht!
Maar Trava en zijn Gâ, die woedend op ons vielen,
En steeds vooruit zijn in het heetst des strijds, bezielen
Hun bondgenooten met den haat, die in hun brandt!
Doch wat die woeste moed vermag, hun tegenstand
(Geen twijfel!) zal weldra voor eedler moed bezwijken.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||
Toen ik het slagveld liet, zag 'k reeds allengs hen wijken!
Verwacht elk oogenblik de tijding van hun val,
Mevrouw! ik spoed naar 't oord, dat dien getuigen zal!
| |||||||||||||||||||||||||||
Derde tooneel.
dona mathilda, daarna dona leonora.
mathilda.
O onverwachte troost, gy schenkt my 't leven weder!
Voltooi dien zegepraal, o hemel, en verneder
Den haat, die aan den rang van mijn Gemaal gehecht
De wreedste foltring schiep uit een zoo zaalgen echt!
(Tot Leonora, die binnen treedt.)
Wat brengt mijn Leonoor? wat heeft uw oog vernomen?
Is reeds mijn echtgenoot 't gevreesd gevaar ontkomen?
Heeft de overwinning zich voor de onzen reeds verklaard?
leonora.
Van op den torentrans heeft lang mijn oog gestaard
Op 't slagveld, dat eerlang ons noodlot moet bepalen!
'k Zag 't zwaardgeflikker in den gloed der zonnestralen,
Mijn oog vernam den krijg- en woede- en wanhoopkreet
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||
Der strijdren, die geen blijk my onderkennen deed,
In 't wisselend gewoel der wapenen verzwolgen.
Zoo mocht mijn oog alleen den stand der legers volgen;
Ik staar dien bevend na: mijn hart richt naar den loop
Der golvende banier zijn angsten en zijn hoop.
Lang stond de kans des krijgs: de Castiljaansche vanen
Zag 'k beurtlings deinzen voor 't geweld der Lusitanen,
En beurtelings den grond herwinnen; als in 't end
Op eens een voorval, me op dit uur nog onbekend,
Het stijgend krijgsrumoer een tijd lang deed bedaren.
Aan beide kanten zag 'k het heir zich vreedzaam scharen:
De klank van 't moordmetaal zweeg éénsklaps in de lucht. -
Eén schrikkelijke kreet vernieuwt het woest gerucht.
De woede van de wraak schijnt thans den strijd te mengen,
Het zwaard met heeter dorst des vijands bloed te plengen!
Maar toen ik tot u spoedde en van den toren week,
Scheen 't my de Saraceen, die reddeloos bezweek!
mathilda.
Wat heeft mijn bange ziel van uw verhaal te wachten?
Een enkel oogenblik mocht slechts mijn smart verzachten;
Een enkel oogenblik stort me in nog wreeder angst!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||
leonora.
Het uitstel tergt, Mevrouw, uw tedere verlangst!
Wat vreest gy, als de Moor voor de onzen is geweken?
mathilda.
Ach! 't is mijn Gade licht, dien thans zijn Ridders wreken....
leonora.
Lorenzo nadert ons. Verban uw vrees, Mevrouw,
'k Voorspel uit zijne komst het einde van uw rouw!
| |||||||||||||||||||||||||||
Vierde tooneel.
de vorigen, lorenzo.
lorenzo.
Mevrouw, de zege is ons! de Saraceenen vluchten!
Geen overweldiging staat langer ons te duchten!
Uw Egâ heeft den kop des dwingelands verplet!
Ons Portugal is vrij en Guimaraêns gered!
mathilda.
Alfonsus triomfeert! O vreugde zonder gade!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||
O zielverrukkend blijk der hemelsche genade!
Spreek, bode van mijn heil, hoe is dit toegegaan?
Doe my een trouw verhaal des zegepraals verstaan!
lorenzo.
't Is u bewust, Mevrouw, hoe de aanval onzer Ridderen
By d' allereersten schok den Saraceen deed sidderen,
En hoe hy daadlijk reeds, verbaasd van zoo veel moed,
Met onuitwischbre schand zijn stoutheid had geboet,
Zoo Travaas woede niet zijn arm met zijn vertrouwen
Gesterkt had, en zijn voet op 't veld van eer weêrhouên.
Maar toen Alfonsus zwaard zijn krijgren wijd en zijd
Ter neêr velde en vervolgde, en de uitslag van den strijd
Naby scheen met de vlucht van Travaas bondgenooten,
Toen heeft de wanhoop hem één middel nog ontsloten,
De laatste poging van zijn moed en krijgsbeleid!
Zijn krijgren, in 't gevecht te ver uit een verspreid,
Vergaârt hy in één wenk tot dichtgesloten drommen,
En stelt zich aan het hoofd dier machtige kolommen,
En rukt op de onzen aan met onverdeelde kracht.
Wy staan een oogenblik voor Travaas overmacht
Verbaasd. - Op 's Vorsten spoor in nieuwe woede ontstoken,
Heeft onze vuist weldra dit oogenblik gewroken!
Nu was der strijdren bloed van weêrzij' felst ontgloeid,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||
Nu was de strijd ten top van hevigheid gegroeid;
Als op het onverwachtst, waar hy het schrikbaarst blaakte,
Een treffender tooneel de krijgsrumoeren staakte,
En aller oogen op één punt gevestigd hield.
Don Egas, in 't gevecht nog met het vuur bezield
Der jeugd, en in 't gewoel der dringendste gevaren
Gereed om met zijn bloed zijn kweekling te bewaren,
Had Travaas wakend oog getroffen. De oude haat,
Waarmeê zijn snoode ziel de reinste deugd belaadt,
Juicht dat zy in het eind Don Egas mag ontmoeten!
Hy vliegt, om in zijn bloed haar heete dorst te boeten,
En roept, eer dat de held dien aanval nog vermoedt,
Hem woedend toe: ‘Versmoor, oproerige, in uw bloed,
En klaag uw Hendrik 't lot, aan wie hem eert, beschoren!’
De stem des dwingelands drong in Alfonsus ooren:
Reeds is hy toegesneld, reeds is de slag geweerd,
En 't zwaard, dat Egas dreigde, op uw Gemaal gekeerd.
Zijn hart ontbrandt in drift: ‘Uw straf hoort my, verrader!’
Dus galmt hy vurig uit: ‘Gy, schimmen van mijn Vader,
Te lang ontheiligd door zijn overmoed! Zijn val
Verzoen' dit uur uwe asch en de eer van Portugal!’
Hy spreekt, en heeft met een den tweestrijd aangevangen,
Van wiens beslissching 't lot der legers af zal hangen.
Lang weifelt de oorlogskans: lang vindt des wrekers hand
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||
In 's vijands grijs beleid hardnekkig tegenstand.
Nu waagt hy 't uiterste, om 't uiterste te trachten,
En tilt het zwaard om hoog, en zamelt al zijn krachten,
En klieft den koopren helm, en met hem 's dwinglands kop!
De galm des zegekreets heft zich ten hemel op,
De kreet der woede van den vijand galmt hem tegen.
De wanhoop van den Moor is nu ten top gestegen.
Hy wil in blinden moed zich wreken en vergaan!
De trouwlooze Afgezant voert zelf hen op ons aan:
't Is vruchtloos: 's vorsten staal heeft ras zijn borst doorstoten,
En alles is gedaan! Zijn woeste krijgsgenoten
Verliezen met zijn dood hun redeloozen moed,
En vlieden over 't veld, bedekt met stroomen bloed.
Uw Egaâs moeder zelf zoekt vruchtloos door te breken
Om d' echtgenoot, wiens lot zy pas vernam, te wreken:
De stroom der vluchtenden vervoert haar met geweld!
De Ridders middlerwijl vergaderd op het veld,
Biên hulde aan uw Gemaal voor zoo veel deugdbetooning:
De lucht herhaalt op eens hun kreten: leef de koning!
Het is die naam voortaan, waaronder Portugal
Zijn redder en 't geslacht zijns redders eeren zal!
De stad weêrgalmt dien naam, van blijdschap uitgelaten,
't Snelt alles zamen door haar vrijgevochten straten,
Om d' aangebeden Vorst den eersten groet te biên.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||
Gy zult weldra, Mevrouw! hem in deze oorden zien.
Elke oogwenk tevens tergt zijn ongeduld!
(Men hoort het gejuich der menigte van verre.)
Hy nadert!
De kreet van 't juichend volk rondom zijn schreên vergaderd,
Verkondigt ons den Vorst!
| |||||||||||||||||||||||||||
Vijfde tooneel.
de vorigen, don alfonsus, don egas, Gevolg van Portugeesche Edellieden.
mathilda.
Wees welkom aan mijn hart,
Verwinnaar van 't geweld, en temmer van mijn smart!
Des hemels eêlste gunst heeft u der min behouên!
alfonsus.
O zaligende stond, die me u weêr deed aanschouwen!
Die de aakligheên verdrijft der zorg die u verteert!
Gy ziet me in zegepraal als Koning weêrgekeerd;
Maar weet hoe min die glans my kan gelukkig maken!
Het is slechts aan uw zij', dat ik nog heil kan smaken!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||
mathilda.
Wat somberheid trekt uw gelauwerd voorhoofd zaam?
Uw moeder? .... (ach! mijn mond noemt bevende dien naam!) -
Is Travaas gade u nog de bron der bangste zorgen?
alfonsus.
Wat heeft mijn hart voor u, mijn zielsvriendin, verborgen?
'k Ontveins niets voor het oog der liefde! Ja, dees stond
Bestemt het lot van heel mijn leven, door den mond
Dier moeder, zoo geducht! - Na dat zy met haar benden
In 't eind genoodzaakt werd zich tot de vlucht te wenden,
Heeft ze in haar nederlaag, met d' eigen moed bezield,
Zich in een burcht verschanst, vervallen, half vernield,
Om met haar zwakken stoet verslagen oorlogslieden,
Van alle hoop ontbloot, nog wederstand te bieden!
Ik deed haar onverwijld den vrijen aftocht biên -
En wacht elk oogenblik den zendling hier te zien.
Daar is hy zelf! Wat lot zal my zijn komst verkonden?
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zesde tooneel.
de vorigen, de schildknaap.
alfonsus.
Welnu!
de schildknaap.
Zie daar, Mijn Vorst, het antwoord, u gezonden!
(Alfonsus leest den brief hem overgegeven, met zichtbare ontroering.)
mathilda.
Hoe is zijn oog ontroerd!
egas.
Hoe is mijn ziel begaan!
alfonsus.
Gerechte hemel! 't Is met alle hoop gedaan!
Verneemt, verneemt met my het vonnis van een moeder!
Den laatsten slag van 't lot, steeds op mijn hoofd verwoeder!
‘De roover van mijn kroon, de moorder van mijn Gâ,
Tot overmaat van smaad, biedt my nog lijfsgenâ!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||
'k Verfoei den hoon dier gunst, en ga een rijk verlaten,
Dat ik van dezen stond, zoo fel als u, zal haten;
Maar baan my zelf een weg, zoo 't zijn moet, met mijn bloed!
Mijn vloek, ziedaar uw straf, ziedaar mijn afscheidsgroet!’
Verpletterende wraak! werd daartoe dan mijn leven
Gespaard? O! had me uw hand op 't slagveld eer doen sneven,
Mijn moeder, en uw haat getriomfeerd op 't lijk
Van uw rampzaalgen zoon!
mathilda.
Ach! dat die wanhoop wijk',
Geliefde, voor de smart, die my ter dood zal voeren.
Hoe! kan mijn tederheid uw boezem niet ontroeren?
Is zy, die tot uw val geen gruwel heeft gespaard,
U meer dan 't leven van eene echtgenoote waard?
egas.
Mijn Koning! uwe hand heeft voor de zaak gestreden
Des hemels, en uw deugd een moeders vloek verbeden!
Geniet den roem der zege, en, schuldeloos, vergeet,
Wat zich haar razernij nog tegen u vermeet!
alfonsus.
Neen, aangebeden vrouw! neen, edelste aller vrinden!
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||
De wond van deze borst zal nooit verzachting vinden!
Het lot, wiens toorn ik lij', vereeuwigt zich dees dag!
Ga, stervling, leer van my wat al de glans vermag
Van rang en grootheid! Op de koningstroon gezeten,
Is 's overwinnaars borst van rouw van een gereten,
En rein van hart en hand draagt hy des booswichts straf!
O hemel! 'k onderwerp me, aan wat uw gramschap gaf!
Ik weet het, ook de deugd kan hier rampzalig wezen!
Uw liefde spaart voor haar een heil meer uitgelezen!
Maar ach! verhoor de beê die hier mijn boezem stort!
Indien een moeders vloek door u gehandhaafd wordt,
Behoed, na zoo veel smart, mijn aangebeden Gade!
Behoed mijn Portugal, bevrijd door Uw genade!
'k Stond jaren droefheid door, met beiden lotgemeen:
Maar treff' dees laatste slag Alfonsus hoofd alleen!
|