Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen
(1967)–Samuel Coster– Auteursrechtelijk beschermdDe derde uytkomst, vant vijfde deel, isJan Soetelaar, Meester Bartel, een Rederijcker, en twee Sangers
Jan Soetelaer alleen zijnde, seyt:
Daer sel ien koopgien an wesen, want gelt ist dat haer schort.
'kHeb altijt hondert gulden me nomen, en coom ic noch wat te cort,Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Dat sel icker wel sennen, want ick en gheheng nietGa naar voetnoot1560
Datse men yemant ontsnapt, ick gaje van de kreng niet.Ga naar voetnoot1561
Want 'tis reen dat elck sijn neersticheyt doetGa naar voetnoot1562
Om wat te winnen, en op dit half ghestoolen goet
Ist beste profijt, daerom loopender soo veel na ruycken,Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Dieder by get soo graeg op binnen, as ien Wou op ien Kuycken.Ga naar voetnoot1565
En op dese coop is voorseecker een sentjen winst,
Altijt ien derdendeel, dat is het alderminst,
Paerde Tuysschers wetent, in de Werelt gien groover boeven.Ga naar voetnoot1568
Dan ick moest wel letten op bossen, gallen, spatten en overhoeven.Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Al zijnser niet, 'kmoet het evenwel segghen, want wy zijn gewent alle gaer te lieghen,
Want de Roskam is soo eel, hy sou sijn eyghen Vaer bedrieghen.Ga naar voetnoot1571
| |
[pagina 85]
| |
We sellender genoech toe seggen, en comter dan ien bloet en mient al waers dat,Ga naar voetnoot1572
Die wort dan so louter bedroelt, songer aers gadt,aant.Ga naar voetnoot1573
En coopt door anprysen ien Peert, dat al te duer te geef is.
1575[regelnummer]
Maer ick hoor dat deuse Juffer al ien arghe teef is,Ga naar voetnoot1575
En datse alsoo wel een boef ken, as ien boef huer.aant.
Meester Bartelt comt met eenige andere uyt, Jan Soetelaer haer siende, seyt voort:
Hola, wat braetvogels comen ginger alree voor de deur?Ga naar voetnoot1577
'tIs Monsuer Roemer, en d'aer Geen lant, die Voghel is soo dartel,
Kijck hier, de derde is ien Advocaet Meester Bartelt,
1580[regelnummer]
Dese luy bennen alle gaer harich, hier komt de Roskam by me kaer.Ga naar voetnoot1580
Bonne vie, Messieurs, bonne vie, wel van waer kom jy allegaer?
M. Bartelt.
Wij comen van ien avontuertjen.
J. Soet.
En ic souder garen om uyt,
Tot me Joncker van Grevelinckhuysen is rechtevoort buyt,Ga naar voetnoot1583
En groot profijt voor my te halen, so ick verstae door de meyt,
1585[regelnummer]
Want de Juffer hetse tot onsent ghesonden, en me gheseyt,
Dat ick daer iens sou komen, want se had twee goe Paerden op stal,
Diese garen vercoopen sou, en dats ien dingh daer an ick vermalGa naar voetnoot1587
Al wat ick in de wereld heb, maer hier meen ick is profijt.
M. Bartelt.
Je comt al te laet.
Jan Soetelaer.
Al te laet?
M. Bartelt.
1590[regelnummer]
Jae te laet.
Jan Soetelaer.
Dat waer spijt.
Of geckje met me? 'kweet datser terstont noch waren.Ga naar voetnoot1591
M. Bartelt.
Dats waer, maer se is soo nu met dese Paerden ghevaren,
'k Stae't hier vast teghen dese Priesters en vertel:Ga naar voetnoot1593
Huye nochtent komter ien Boer, soo ien fijn ghesel,Ga naar voetnoot1594
1595[regelnummer]
Met ien Wagen houts, en de Juffer is soo wat goet soens,
En den Huysman, soo 'tscheen, lusten oock wel wat groens.Ga naar voetnoot1596
Wat wil ickje veel segghen?
J. Soet.
Houtet niet verhoolen.
| |
[pagina 86]
| |
M. Bartelt.
Vn bon entendeur ne faut qu'un demi parole.aant.
J. Soetel.
Hoe na kregense in me kaer soo wat behaghen?Ga naar voetnoot1599
M. Bartelt.
1600[regelnummer]
Soo ist, en quijt was den Boer daer mee sijn Ros en Waghen.
Jan Soet.
Dat is de rechte slach, dat hiet loeren,Ga naar voetnoot1601
Soo moet mense schueren die besuckte Boeren,Ga naar voetnoot1602
Dats me lief seecker dat de Juffer soo veul verstant het
Datse de Boer sijn Ros en Waghen daer voor te pant het.
1605[regelnummer]
Die sel icker nou gaen koopen of, om ien Appel, om ien luer.Ga naar voetnoot1605
M. Bartelt.
Vrient den Boer isser al mee duer.
Den Reeckel had rou coop, hy deed hem releveren,Ga naar voetnoot1607
Trouwen by 'tHof niet, maer met self te practiseren,Ga naar voetnoot1608
Een loose vont, en die soo wel als ick noch oyt heb ghehoort.
Jan Soet.
1610[regelnummer]
Wat deed hy toch?
M. Bart.
Hy bleef sitten voor de Juffers poort,
En verwachte me Joncker, die uyt was ter Jacht,Ga naar voetnoot1611
En tegen die, doe hy t'huys quam, deed hy sijn klacht,
En bedacht ien loghen, en seyde de Juffer sijn Ros en Wagen hiel,
Om dat het hout soo wat krom, slim, en niet hiel recht en viel.Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
De Joncker, dat soo ien groot slodder is, dee dat heel vreemt,Ga naar voetnoot1615
En seyd teghen de Juffer: ten is geen reen datje daerom sijn Waghen neemt.
Hy macht verbeteren, en op ien aer tijt wat meer houts op de Wagen leggen.
Daer stont de Juffer, en keeck by haer neus, en dorst niet segghen:
De Boer liechtet, ick hebber voor by hem gheslapen.
Jan Soet.
1620[regelnummer]
Wel, dat is seker noch een quartier aen me Jonckers Wapen.Ga naar voetnoot1620
Wat schelm is dat! 'ken hoorde sulcx noyt mijn leven.
M. Bart.
Soo ister gheghaen, se most den Boer sen Ros en Waghen gheven
Jan Soet.
Pestilency Meester Bartelt, dat is voor mijn ien warrighe saeck.Ga naar voetnoot1623
M. Bartelt.
Ja vrient, den Boer isser al me deur, hy hiel geen marrige spraeck.Ga naar voetnoot1624
| |
[pagina 87]
| |
1625[regelnummer]
Dan ick, alsoo hy mijn sijn ongeluck eerst had komen klaghen,
Heb voor de borsten allegaer noch sorgh gedragen.Ga naar voetnoot1626
Want ick volgde den boer dicht tot voor de Jonckers deur,
En ick dreyghde hem met de saeck te openbaren aende Procureur,
Waer over hy wacker te beurs teegh, alsoo't sijn vermoen was,Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Dat het my aers nerghens dan om ghelt te doen was;
En terwijl hy vast doende was en sijn schat over sach,
Siet, soo comt me Joncker van Grevelinkhousen op het slach,Ga naar voetnoot1632
En om dat die niet arghs en zou vermoen,Ga naar voetnoot1633
Wat wy twee daer met malcander hadden te doen,
1635[regelnummer]
En om dat het doen om ghelt te tellen qualijck quam te pas
Dude hy me van ter syden in men hangt sijn riem en sijn Tas,
Die'ck hier onder mijn tabbert dus lang hebt bewaert.
J. Soetel.
Dat hebje warachtich noch excelent gheclaert,Ga naar voetnoot1638
Dats weer ien ding, dat hiel nae me sin is.
1640[regelnummer]
Lustich ant tellen, en sien we wat daer in is.
M. Bartelt.
Se weeght al moey.Ga naar voetnoot1641
J. Soet.
Asse doet, ist goud, 'twil verbrangt hoopen.
M. Bartelt.
Tis wat het is, we sellen om 'tghelt gheen langt koopen.aant.Ga naar voetnoot1642
Jan Soet.
Voor al niet, maer by gants vijf-menten,Ga naar voetnoot1643
We mostent van avont met mekaer gaen leggen op lijfrenten.Ga naar voetnoot1644
M. Bartelt.
1645[regelnummer]
Nou lustich aen tellen, maer mekaer te verclicken niet.
Jan Soetelaer siet watter in is, en seyt:
De duyvel haelt hem in een leeren sack, so ontvallen hem de sticken niet.Ga naar voetnoot1646
Jae sietme vry an, 'tbinne maer stientgies.Ga naar voetnoot1647
O bloedt, wat binnewe oock een diel lieven Heers vrientgies,Ga naar voetnoot1648
Datwe ons dus allegaer van een boer laten bedrieghen!
1650[regelnummer]
Hoe fix hadje dat M. Bartelt, as een handtvol vliegen!aant.
Jan Soet.
Wel wat duncktje? dats een haer in je nues,
| |
[pagina 88]
| |
Is dat ghelt?
M. Bart.
Tis dat ic niet seggen en wil, ic bin soo bues.aant.Ga naar voetnoot1652
Jae wel, hier stae we vast en kijcken me kaer aen,
En vernement de boeven, soo zijnwer noch veel quaer aen.
1655[regelnummer]
Se willen ons ribsacken; dit is te grof.Ga naar voetnoot1655
M. Bartelt.
'k Sette me voeten me leven niet meer op het Hof,
Soo 'tgherucht onder de man quam: maer ick trock uyt den Haegh.Ga naar voetnoot1657
Jan Soetelaer haelt een Tafelboeck voort, ende seyt:
Laet sien, ick moet dit teeckenen, 'tis van daegh
Den vierden Februarij, by Lichtmis, sel ick het onthouwen.
M. Bartelt.
1660[regelnummer]
We mostent niet luyt roepen, maer slaent inde beste vouwen.aant.Ga naar voetnoot1660
Nou Messieurs, al het den Boer ons ghespeelt dese part,
Daerom niet te treuren, gaen we drincken de swaricheyt vant hart.aant.
Kom, com Roskam, gaewe daerse ons eens schencken.
Jan Soet.
Ten mach mijn niet bueren.Ga naar voetnoot1664
M. Bart.
Dat ken ick wel dencken.
1665[regelnummer]
Hadt het maer wijncoop gheweest op den Boer sijn Tas.
Jan Soet.
Alst vry lach is, comtet mijn altijdt wel te pas.
Daerom, alsje een dofjen weet, ontbietme, 'kselt me laten bueren.Ga naar voetnoot1667
M. Bartelt gaet binnen, Jan Soetelaer blijft alleen buyten, ende seyt:
O bloedt, dit is te schoon, zou ick dit swyghen? neen, neen, lueren.Ga naar voetnoot1668
Soo haer te laten mompen van een boer, van een Dijcker!Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Siet daer gae ickje tyen terstont nae een Rederijcker,Ga naar voetnoot1670
Diemeder een Lietgien of maeckt voor een paer blancken.aant.Ga naar voetnoot1671
Hier woonter een, as ic die een dubbeltgen gheef, sal hy me bedancken.
Tis sulcken Gheest, hy seltme aerdich dichten,Ga naar voetnoot1673
Tis een van de principaelste, die de Haaghsche Camer stichten.Ga naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
'kSelder aenkloppen, en vertrecken hem dit stick.Ga naar voetnoot1675
| |
[pagina 89]
| |
Jan Soetelaer clopt, de Rederijcker segt, binnen zijnde, aldus:
Wie clopt daer?
J. Soet.
Doet op, al vrient, maer ick.Ga naar voetnoot1676
Knap as een man doet op, hier is ghelt voor je te winnen.
Rederijcker comt en seyt:
Soo eelen Baes, benje daer? wel Roskam com binnen.
Comt: wat hebje te segghen? dit buyten duer staen verdrietge.
Jan Soet.
1680[regelnummer]
Niet, niet, je moet me terstont gaen maken een Lietge
Van een pots, die daer ghebuert is van een Joffer en een Boer.Ga naar voetnoot1681
Rederijc.
Mit een veegh, segh maer hoe de Joffer met hem voer,aant.Ga naar voetnoot1682
Terstont sal ickje gaen setten de saeck int dicht.
Maer laet ons in huys gaen uyt het volcx ghesicht,
1685[regelnummer]
Op datse niet vermoen uyt wiens koker dat het comt.
Twee jonghens comen uyt vermomt, met een Rommelpot, eenen blaes aen een stock: den Rederijcker haer siende, seyt voort:
Wel te pas comen hier een deel Vastelavonts Sanghers vermomt,
Die mochtjet laten singhen voor wat nieuws op de straet.
Doet toe de deur, en seghtme hoe 'tspraeckje gaet.Ga naar voetnoot1688
Dese twee jonghens comen spelen op de Rommelpot en Snaer, en singhen voor eenige dueren:
Geeft my een pancoeck uyt de pan, ho man ho:
en soo voort: Jan Soetelaer comt daer naer uyt met het lietgen inde handt, ende seyt, daer in siende, aldus:aant.
1690[regelnummer]
Aerdigh byget, terstont most dit door de heele stadt wesen.
Jonghe, Jonghe, hoort wat, kenje wel wat leesen?
'k Heb hier een nieu lietge, dat zou ickje gheven.
Jonghen.
Jae'ck mannetgen, ist aers wat perfect geschreven.Ga naar voetnoot1693
Jan Soet.
Kijck een reys, tis hiel moy, maer kenje wel singhen?
Jonghen.
1695[regelnummer]
Souwe niet singhen connen, dat benne me dinghen,Ga naar voetnoot1695
Me maet dierf singhen tehens yemant om prijs.
| |
[pagina 90]
| |
Jan Soet.
Jae maer Jonghen dit is al een nieuwe drollighe wijs.
'k Selse wel iens nueryen, sing jeise dan naer.
Jan Soetelaer begint de wijs vant lietge te nuerien, de jonghe seyt:
He, die wijs kon me maet wel over een jaer.
1700[regelnummer]
Ey mannetgen, geefje ons dat lietgen, we wetent je danck.Ga naar voetnoot1700
J. Soetel.
Ick geef je't lietgen, en hoe daer elck noch een blanck.
Gaet singhen terstont voor de duer vande Joncker.
Ick selje hier blyven staen wachten int doncker,
En hooren je singen, ast uyt is, komt dan weer by me.
Jonghen.
1705[regelnummer]
We sellent je wel lustich gaen klaren sonder lyme.Ga naar voetnoot1705
Jan Soetelaer gaet wat aen d'een syde, de jongers gaen voorde duer vanden joncker, en beginnen te singhen:
Een boerman had een domme sin,aant.
Daer op schafte hy sijn gewin,
Het voer een boer uyt weye,
Hy brocht sijn Heer een voeder hoy,
1710[regelnummer]
Sijn vrou de koele meye.
De boerman op de hove tradt,
De vrou op hooger tinnen lach,
Sy lach op hoogher saele,
Mocht ick een korten wijl by u sijn,
1715[regelnummer]
Ick gaf u mijn ros mijn waghen.
De vrou de reden soo haest vernam,
Sy liet den boerman comen an,
Soo heymelijck en stille,
In een kleyn duyster kamerkijn
1720[regelnummer]
Daer deede sy twee haer wille.
Doen hy sijn willetgen hadde gedaen,
Den boer most vande kamer gaen,
En hy bestont te klaghen,
Ick segh dat het een als het ander is,
1725[regelnummer]
Mijn rout mijn ros, mijn waghen.
| |
[pagina 91]
| |
De Heer quam van der jacht gereen,
Hy hoorde den boerman klaghen seer,
Hy hoorde den boerman klaghen,
Ghy segt dat het een als het ander is,
1730[regelnummer]
De waerheyt wilt mijn ghewaghen.
Den boer had haest een loogen bedocht,Ga naar voetnoot1731
Ic had een voederken houts gebrocht,
Daer was een krom hout onder,
Ic seg dat het krom alst rechte brandt,
1735[regelnummer]
Alst by de vier can koomen.
Hierom was u vrou op mijn soo gram,
Dat sy mijn ros, mijn waeghen nam,
Om sulcke kleyne schulde,
Ick bid u lieve Heere mijn,
1740[regelnummer]
Verwerft mijn u vrou haer gulde.Ga naar voetnoot1740
De Heer ginc voor sijn vrouwe staen,
Wat heeft u den schamelen boer gedaen?
Schaemt ghy u niet de sonde?
Geeft hem sijn ros, sijn waghen weer,
1745[regelnummer]
Laet hem varen tot sijn kinderen.
Rijt heene, rijt heene goet boerman mijn,
Het eerste sal u vergeven sijn,
Rijdt heene dijnder straten,
En komt soo weder als ghy meucht,
1750[regelnummer]
Brengt ons dat krom hout vaecke.
Den boerman over der heyde reedt,
Hy hief op en sanck een liedt,
Hy sanck met luyder keele,
Ick heb mijn krom houdt wel verkoft,
1755[regelnummer]
En al tot myne wille.
| |
[pagina 92]
| |
'tLiedtgen uyt sijnde, comt Jan Soetelaer voor den dach, ende seyt als volcht:
Wat segje vande lecker? dat was de rechte slach.Ga naar voetnoot1756
Hoort sulcken pots seecker niet te komen voor den dach?Ga naar voetnoot1757
Al waert me selven ghebuert, 'ksout niet kennen heelen,Ga naar voetnoot1758
Neen ick seecker, al soudender de Rederijckers een spul of speelen.Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Want tis recht een ding om 'tvolck te vertoonen,Ga naar voetnoot1760
Daer in men gewaer werdt hoe die rabauwery sijn selfs kan loonen,Ga naar voetnoot1761
En dat die, die een ander meent te bedrieghen door sijn list,
Van die hy meent te bedrieghen, bedroghen wert, eer hy't gist.
Teghen de Sangers seyt Jan Soetelaer, nu voort aldus:
As een man gaeuw ewech, eer dattet de luy mercken,Ga naar voetnoot1764
1765[regelnummer]
Maer past datje morghen om dees tijt hier weer bent by de wercken.aant.Ga naar voetnoot1765
Injuria ulciscenda obliuione fecit.
S. COSTER |
|