Werken
(1883)–Samuel Coster– Auteursrechtvrij
[pagina 489]
| |
Spel van Tiisken vander Schilden.aant. | |
[pagina 491]
| |
De eerste uitgave van ‘Tijsken van der Schilden’ (I) kwam in 1613 bij Willem Jansz. te Amsterdam uit; in 1615 zag te Delft bij Jan Andriesz. een herdruk het licht (II), terwijl Dirck Cornelisz. Houthaeck het stuk in 1642 nogmaals de wereld inzond (III). Alle drie de uitgaven zijn in 4oGa naar voetnoot1). De reden, dat het in 1613 verschenen stuk eerst hier, en niet naast Teeuwis den Boer, wordt afgedrukt, ligt in het feit, dat Coster's vaderschap over Tijsken niet voldingend bewezen is. Geen der bekende drukken vermeldt Coster's naam of zijne zinspreuk. Nochtans twijfel ik er niet aan, of Tijsken is wel degelijk door den stichter der Academie vervaardigd. Niet alleen komen in de verzameling van Coster's werken, die zich op de Leidsche Bibliotheek bevindt, de drie genoemde uitgaven voor, maar ook herinnert de taal van het Spel levendig aan Teeuwis. Evenals de inhoud van laatstgenoemd stuk, is ook die van Tijsken ontleend aan een oud volksliedje, dat gedrukt is in het Antwerpsche Liedekens-boek van Jan Roulans (1544)Ga naar voetnoot2) en aldus luidt: Van Thijsken vanden schilde.
1.
Het is goet vrede in alle duytsce landen
Sonder Thijsken vanden schilde
Hi leyt te Delder gheuanghen
Hi leyt gheuangen so swaerlijck op zijn lijf
2.
Die vrou al vanden scilde, si lach op hooger tinnen.
Si sach die heeren die borghers comen binnen.
Si en sach daer Thijsken haer liefste boele niet
Si en sach daer. etc.
3.
Ghi ruyters, ghi rouers, ghi heeren vander straten
Waer hebdi Thijsken vander schilde ghelaten
Waer hebdi ghelaten die liefste boele mijn
Waer hebdi. etc.
| |
[pagina 492]
| |
4.
Och vrouken vanden schilde
Nv en laat v niet verlanghen.
Dat Thijsken vanden schilde te Delder leyt gheuanghen.
Hi leyt. etc.
5.
Dat vrouken vanden schilde, en woudes niet gheloouen.
Si dede haer paerdeken sadelen ende toomen.
Si reedt te Delder al voor dat hooghe huys
Si reedt. etc.
6.
Och Thijsken vanden schilde, dats bistu nv hier binnen,
So steect v hoofdeken al wt der hoogher tinnen
Laet mi aenschouwen v fiere ionghe lijf
Laet mi. etc.
7.
Thijsken vanden schilde en liets hem niet verdrieten.
Hi liet zijn hoofdeken ter hooger tinnen wt schieten.
Hi liet haer aenschouwen zijn fiere ionghe lijf.
Hi liet. etc.
8.
Thijsken vanden schilde ghi en wout my niet gheloouen
Dat ghi bi daghe by nachte soudt laten v ruyten v roouen
Dat ghi soudt laten v roouen ter haluer middernacht
Dat ghi. etc.
9.
Ja vrouken vanden schilde, dat quam hy uwen sculden
Dat ghi wout draghen dat siluer ende root gulden
Dat ghi wout draghen dat roode beslaghen gout
Dat ghi. etc.
10.
Och Thijsken vanden schilde, haddy dat woort ghesweghen
Met siluer ende roode gout had ick v op doen weghen
Dat v nv sal costen dijn fiere ionghe lijf
dat v nv sal costen. etc.
11.
Och vrouken vanden schilde, en soude v dat niet verdrieten.
dat mi die rauen die voghelen souden eten
Dat mi souden eten so menich clein vogelken
dat mi souden eten. etc.
12.
Och Thijsken vanden schilde, en laet v niet verlanghen
Jck sal v radeken met rooskens ombehanghen
Daer op sal rusten dijn fiere ionghe lijf
Daer op. etc.
| |
[pagina 493]
| |
Spel van Tiisken vander Schilden. Op 't spreeckwoordt:
Luy, Lecker en veel te meughen,
Dat zijn drie dinghen die niet en deughen.
Tot Amsterdam, By Willem Iansz. op 't waeter, inde vergulde Sonnewyser. Anno CIↃ IↃC XIII. |
|