Uit hoofdstuk ‘Always On My Mind’, p. 63 e.v.
[...] Vanavond treedt Herman Brood & His Wild Romance op. Hun plaat Street is pas uit. Die vind ik erg goed. Ik verheug me op het optreden. Het is niet eens stampvol in Diogenes. Brood loopt tussen het publiek door naar het podium. ‘Pérsoneel!’ roept hij lacherig. Hij heeft een glas in zijn handen waarin een lichtgroene drank zit. De rest van de band staat al klaar, gretig, energiek. Ze beginnen met het stomende titelnummer van hun eerste plaat. Daarna loopt Brood naar de rand van het podium. Hij zegt: ‘Ik betreur vanavond twee doden. Elvis Presley en Pé Hawinkels.’ Van Elvis wist ik natuurlijk. Mijn vrienden en ik hadden het er de afgelopen dagen bijna voortdurend over gehad. Pé Hawinkels, de dichter en vertaler, befaamd local hero in Nijmegen, ken ik, niet goed, maar wel een beetje. Ik zat vaak in een café bij hem om de hoek. Soms ging ik mee naar zijn kamer in het studentenhuis waar hij al ik weet niet hoe lang woonde. Daar draaide hij platen, veel jazz, veel vluchtige hitjes, joint erbij of jonge jenever. Ook veel Elvis, hoewel hij, meen ik, alleen maar in de vroegere Elvis geïnteresseerd was, wat ik wel snapte, want dat was ik ook. [...]
De band treedt een kleine twee uur op. Daarna fiets ik naar de Mr. Franckenstraat, naar het huis waar Pé Hawinkels woont. Dat huis ziet er onrustig uit. Ik bel bij Frans aan. Hij vertelt dat een andere huisgenoot het raar vond dat de post voor Pé's deur zich bleef ophopen. Die opende de deur van zijn kamer om de stapel op zijn bureau te leggen. En daar zat Pé. Hij was dood. Al een paar dagen, dat was goed te zien. Voor hem lag de krant waarin stond dat Elvis was overleden. Dat was dus het laatste wat hij had gelezen. Ik vind het allemaal erg veel. Ik merk dat ik niet goed kan denken. Ik zeg iets onbenulligs als: ‘Dan kan hij nu teksten voor Elvis schrijven.’ Frans: ‘Ik weet niet of Elvis daar iets mee kan.’ [...]