| |
| |
| |
| |
Pé Hawinkels' virtuoze sarcasme
De woordexplosies van een illusieloos wonderkind
Een van de beste vertalers die Nederland heeft gekend, Pé Hawinkels, werd in Amsterdam als een provinciaal beschouwd. Hij noemde de Parijse mei-revolutie van 1968 een farce. Martin Ros over het vastgelopen wonderkind met een natuurlijke tegendraadsheid dat plotseling stierf.
Pé Hawinkels, die in 1977 op 34-jarige leeftijd achter zijn bureau voorgoed ineenzonk, was een briljante hanteerder van anti-normatief woordgebruik. Sjaak Hubregtse, de Reve-kenner bij uitstek, heeft Hawinkels om zijn unieke, gedragen-vileine stijl zelfs gelijkwaardig aan Reve genoemd.
Over Hawinkels' stijl, over de barokke en gedresseerde wijdlopigheid in zijn zinnen, formuleringen, boutades, gedichten, stukjes ging het op de Hawinkelsdag in het Nijmegen waarvan Pé een dikke tien jaar lang de enige echte maestro is geweest.
Toen ik hem in 1966 voor het eerst ontmoette, kwam ik onder de indruk van zijn fantastische lintwormzinnen en van zijn natuurlijke tegendraadsheid. In Nijmegen, dat toen gonsde van Marx en alle daaraan verbonden radicale Hegelarij, vroeg Hawinkels aandacht voor Thomas Mann, Friedrich Nietzsche, Eta Hoffmann. Zijn maatschappelijke progressiviteit ging nooit verder dan Partij van de Arbeid stemmen. De nieuwe politieke rage waarin toen utopisch van een nieuw communalisme werd gedroomd, was voor hem slechts een vis- en scheldmarkt. Hij liet zich ook niet imponeren door de monumentale pretenties, die een zogenaamde nieuwe intellectuele generatie in Amsterdam rond 1968 etaleerde.
| |
Zeepbellenspel
De zich in tal van tijdschriften, met de meest uiteenlopende publikaties - met ruim vijftig vertalingen, waaronder die van klassiéke en oud-testamentische werken - uiterst energiek manifesterende Hawinkels, werd in Amsterdam als een gek geworden, post-katholieke provinciaal beschouwd, in wiens rugzak ten hoogste het virtuoos bewerktuigde epigonisme van Anton van Duinkerken bewoog. In Pé's rugzak zat heel wat méér. Hij was buitengewoon belezen, vooral in de grote literaire tradities van de negentiende eeuw, waarvoor men - in het kader van een modieuze ‘permanente educatie’-ideologie, waarin men de cultuur zo graag met de eigen tijd liet beginnen - geen oog meer had.
Bij die belezenheid voegde zich een systematisch gereguleerde werkdrift. Omdat Pé Hawinkels vooral een mimetisch, want re-creatief talent bezat, kon hij daardoor een van de beste Nederlandse vertalers worden.
Het meest curieuze pleidooi voor Hawinkels' kracht als vertaler was wel, dat zich op zeker moment iemand uit Hallum bij Son in Noord-Brabant meldde als verzamelaar van vertalingen van Pé Hawinkels. Het opvallendste in de op koninginnedag in Nijmegen te water gelaten, door de uitgeverij De Stiel verzorgde ‘Verzamelde gedichten’ van Pé Hawinkels, is dat de vertaalde poëzie erin het sterkst en meest tijdloos is. In Pé's eigen poëzie domineert een zeker hermetisme, dat - bij Pé - tot een literair zeepbellenspel leidt. Heel vaak leveren zijn naar bepaalde schilderijen of aangehoorde muziek tot stand gekomen woordexplosies niet veel meer op dan feërieke suikerspinnen.
| |
Roomse ballast
Hawinkels hield van woordgeweld. In het gesprek was dit, ook omdat hij bij alle virtuoze sarcasme graag aan zijn Zuidlimburgse tongval vasthield, buitengewoon fascinerend, ook in Pé's moeiteloze in één verband zetten van het hogere en poëtische naast het aardse of banale.
| |
| |
Maar in de gedichten krijgen abstracte algemeenheden soms de overhand. Hij komt niet meer tot echte beelden, tot verrassende, concrete details. Hij zoekt het in de lengte, in wat hij mogelijk ook als een soort nieuwe, zeer rugwaarts gerichte mystiek zag. Het is geen toeval, dat hij met Pius Drijvers zo graag oud-testamentische boeken bleef vertalen en ook als pater Casper Bernalis bereid was te poseren.
Hij stelde niet in God te geloven en zich voorgoed van elke roomse ballast te hebben ontdaan. Maar de geur van gisteren, ook die uit de kerken, uit de oude missalen, uit de boerenhofsteden waar nog rozenhoedjes werden gebeden, bleef hem inspireren. Misschien heeft redacteur Cees van der Pluijm in zijn inleiding gelijk als hij stelt dat het rumoer en lawaai, het zich uitleveren en poseren in Pé's poëzie aan herwaardering kon toe zijn in een tijd, waarin tenslotte een nieuwe op barok geweld gestelde poëtische generatie zich heeft verzameld rond het tijdschrift De held.
Vandaar uit wordt immers ongenadig gepolemiseerd tegen de zogenoemde witte, verstilde, hermetische poëzie, die al zoveel jaren tenminste intellectueel te onzent aanzienlijk de dienst uitmaakt.
| |
Versierder
Aan de andere kant vertegenwoordigt Pé's poëzie dikwijls een duidelijke nastoot van de Vijftigers. Hij is in heel wat gedichten zeker niet hun mindere in fantastische beeldspraak. Maar ik blijf er bij dat hij het sterkst is waar hij zich aan een model of voorbeeld moet houden. Bijvoorbeeld in het gedicht ‘Sketches of Spain’ dat op de beste trompetstoten van Miles Davis is gebaseerd:
Een stier leeft als een trompetstoot in het gras
staat vreselijk in de weiden met een hek
een stier zaait een wolk ontzag in maag en knieën
een stier sterft lillend in het zand
een vlek ellende darmen bloed
een stier sterft onder trompetstoten en olé.
Tijdens de Hawinkelsdag werd ook in een panel nog gediscussieerd over de versierder Pé Hawinkels. Er is na het verschijnen van het herinneringsboek aan Pé in 1979 ‘Moet dit een wereldbeeld verbeelden?’ zelfs nog door een aantal ouder wordende meisjes in Nijmegen verontwaardigd gereageerd op een zogenoemd onder de tafel moffelen van de seksist Pé. Een vrouw, die ooit een jaar een verhouding met Pé had, kwam nu verzekeren dat hij toch wel een lieve jongen was en droeg een gedicht over de nacht voor Pé voor.
Ik denk dat Pé Hawinkels vanaf zijn wolk op dit bij zijn tweede reveil vrijwel geheel door vrouwen georganiseerde herdenkingsfeest - vrouwen richtten ook de expositie in rond zijn leven en werk, die in Nijmegen zesduizend bezoekers trok - met mild sarcasme zal hebben toegezien. Hij heeft nogal wat erotische poëzie geschreven en liep trouwens tot kort voor zijn dood - die merkwaardig genoeg vrijwel samenviel met de plotselinge dood van Elvis Presley, op wie Pé uiterlijk leek en van wiens muziek hij erg was gaan houden - rond met het plan tot een selectie uit wereldliefdespoëzie aller tijden.
| |
Schitterende vertaling
Vooral de Engelse zestiende- en zeventiende-eeuwse erotische poëzie lag hem enorm. Zo luidt bij Pé bijvoorbeeld het slot van zijn zeer vrijmoedige, schitterende vertaling van John Donne's ‘Naar bed’.
Zoals een leuke boekomslag voor leken zo moet de opschik van een vrouw bekeken;
zelf zijn zij boeken van mystiek; geen dan wij
(wie hun onbesprokenheid genadig zij) moet die ontsluierd zien. Welaan, toon nou
aan mij, vrijuit als aan een vroede vrouw, U zelve. Vort nou, ook dit linnen weg, Op onschuld staat geen straf, wat ik U zeg.
Hier, kijk; ik ben al naakt; nu dan,
wat moet u meer bedekken dan een man.
En toch: voor mij staat vast dat Pé Hawinkels, die onder al zijn boeken een ‘nog niet’ kon zetten, want hij was nog onderweg naar bedwongen macht en meesterschap, het meest oorspronkelijk en magistraal was in zijn autobiografische en polemische proza. Zo'n fragment uit zijn ‘Autobiografische flitsen en fratsen’ - dat in een rijper, voldragener editie nog ooit een boek à la ‘Verwoest Arcadië’ van Komrij had kunnen worden - is toch onovertroffen: ‘Meteen toen ik geboren werd, en dat was snel - op bijzonder voorspoedige manier overigens, met vaart en elan, werd ik zonder veel kapsones bij mijn kladden gegrepen en op de laatste plaats aan tafel gezet, naast mijn reeds levende broers en zusjes. Het was natuurlijk even wennen. De eerste uren schijn ik er wat zakkig bij gezeten te hebben. Ik schijn nog geheel glibberig geweest te zijn en mijn ruggegraat moet associaties losgeslagen hebben met die we kennen van
| |
| |
een in- en uitgeblikte moot zalm, de roze koningin der rivieren. Maar al spoedig had ik de zelfbeheersing van vóór mijn geboorte hervonden en timmerde ik om het hardst met mijn houten lepel op de houten tafel, terwijl ik in koor met mijn broertjes en zusjes van vóór de oorlog een lied er uit brulde van levenslust en honger’.
| |
Potje gluton
Hij schreef een prachtige fulminade tegen de film ‘Les amants’ die eens als een doorbraak van avant-garde en erotiek is gezien en rekende, naar mijn gevoel geheel ten onrechte maar wel heel virtuoos, aldus af met de filmster Jeanne Moreau: ‘een meid wier gelaat ik maar even op het scherm hoef te zien opdoemen om 't idee te krijgen dat ik gedwongen word een potje gluton leeg te eten’.
Het was pikant dat de Hawinkelsherdenking precies viel in de week, waarin zoveel van mei 1968 werd herdacht, onder meer met de tewaterlating van de memoires van Ton Regtien, die in Nijmegen al vóór 1968 een nieuwe Marx was. In de meeste boeken over mei 1968 wordt nu spottend teruggezien op de geweldige, snel tot invloedloosheid geslonken verwachtingen en pretenties. Pé Hawinkels kwam midden in het op zijn grondvesten trillende Nijmegen al in 1969 tot deze illusieloze conclusie: ‘De kritische Universiteit is niet meer dan de intellectuele variant van de creativiteitsexplosie - uitvloeisel van een ethische rage, een rechtvaardigheidswoede, die in deze maatschappelijke structuur een duidelijke functie vervult. Die functie is helaas meer immuniserend voor werkelijke politieke vernieuwingen dan iets anders. Deze kritiek is surrogaat, bevredigt de behoefte aan werkelijke kritiek op onschadelijke en allang geïnstitutionaliseerde manier. Afgezien daarvan bevallen de mensen me niet. Het zijn de oude gefrustreerde studenten in aangepast uniformpje, op onpretige wijze fanatiek, niet op de hooge van enig relativiteitsbeginsel en bezield van een angstwekkend triomfalistisch gelijk. De zogenaamde meirevolutie in Frankrijk is een farce, een echo van de echte Franse revolutie’.
| |
Verzamelwoede
Pé was eerlijk en charmant, dat maakte hem toch niet bij iedereen populair. Hij was ongetwijfeld ook een narcist. Zijn verzamelwoede van eigen pasfoto's wijst daarop, evenals zijn zucht om elk, zelfs het onbenulligste schrijfseltje van zichzelf te bewaren. Zijn dagboek noemde hij ‘Les actes du P. respectable’, hij hield er precies in bij wat hij vertaalde, las, van plan was te kopen, te koken, te experimenteren. Hij creëerde, ook in zijn rondraggen in cabriolets en eindeloze variaties met zijn kapsel, een mythe. Maar toen hij als dikke dertiger nog maar aan die mr. Franckestraat in Nijmegen bleef zitten, werd hij ook de mythe van het in feite gestrande, vastgelopen wonderkind. Hij zocht het tenslotte vooral in een formidabele produktie van vertalingen. Hij deed baanbrekend werk. Zo is zonder meer de Nietzsche-revival in Nederland toe te schrijven aan het feit, dat Hawinkels eindelijk vertalingen van Nietzsche aandurfde.
In het vertalen kon hij aanvankelijk vooral zijn wijdlopigheid kwijt. Meer dan welke vertaler ook liep hij altijd uit op het origineel. Pé's kracht was er een schepje bovenop te gooien, met als climax een extra zinnetje dat hij aan ‘De Toverberg’ van Thomas Mann toevoegde, een brutaliteit die koren op de molen was van degenen die vast van plan waren deze woordkakkende provinciaal met zijn zangerige Limburgs niet de Nijhoffprijs in handen te laten vallen.
| |
Ineens dood
Zijn latere vertalingen werden strakker en secuurder, zoals die van Shakespeare. Hij heeft ook songteksten geschreven, onder meer voor Herman Brood, die intussen in Nijmegen evenmin kwam opdagen als de aangekondigde, voormalige Nijmegencompaan van Pé, Jan Lenferink, terwijl ook het Haydn-ensemble - tenslotte heeft Hawinkels heel wat Haydngedichten geschreven - niet, als aangekondigd, verscheen. Wel was Henk van Ulsen er die helaas weinig voordroeg en nog iets dieps poogde te zeggen over het vele dat Hawinkels uitgedrukt zou hebben in wat hij niét heeft gepubliceerd. Met Pé's teksten verdwaalde ik opnieuw in de moedwillig-gezellige Nijmeegse binnenstad, waar ik ooit rondliep met een strompelende Pé, nadat hij bij een inbraak in zijn eigen huis van het dak was gevallen. Nog altijd is er de gruwelijke cafégrot Sombrero, waar Pé en mij een paar grammofoonplaten werden ontstolen en waar ik zó melancholisch werd dat ik later mijn rijbewijs kwijtraakte. Pé onderhandelde toen al een jaar of vier over een kamer in Amsterdam. Maar een half jaar later was hij ineens dood, in Nijmegen.
Martin Ros
|
|