Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekend
[pagina 397]
| |
Twede hoofdstuck
| |
[pagina 398]
| |
een berispelyke overvloedicheyd der wellusten. Want dit ghebreck bestaat meest inde begheerlycke krachten, doende die quade lusten ankleven. 8. In allen dinghen overtreden d'onmatighen de mate, navolghende huer blinde begheerten, die onbetemt van redens toom int wilde hollen. Want zy zoecken lust oock in hatelyckeaant. dinghen, diemen behoort te vlieden, of zy mesbruycken die gheoorlofde lusten onmatelyck tot het walghens, ja verdrietens toe. 9. Dit komt uyt onverstant, dat en kent het rechte eynde niet daar toe de luste streckt, te weten tot sterckinghe ende verquickinghe der naturen. Die heeft haar eynde. Maar haar zotheyd, zulx niet verstaande, maackt vande luste, die maar een middel zoude zyn, zelf het eynde. 10. Dits een valsche wane, die heeft zelf gheen eynde. Daarom jaghen die onwyze waners na deze lust door lusts ghenieten zonder eynde, ghelyck die ghierighen spoeren na 'tghenoeghenaant. vermidsaant. het ghelds verkryghen zonder eynde. 11.Ga naar voetnoot11 Zo heeft zulck begheren van lust nemmermeer eynde, want zy verkryghen nemmermeer 'tgheen zy begheren; dit doet hem alle ware lust ontberen. Wat begheren zy? Een eeuwighe of ghedurighe lust die nemmermeer op en houdt. Dit dede den zwynighen schynwyze een kraans hals wenschen, om zo vele te langher het wellustigh ghevoel vande leckere smake te ghenieten. 12.Ga naar voetnoot12 Wat verkryghen deze zotte begheerten? Een vluchtighe schynlust, recht als een korte ketelingheaant. van onnatuurlyck lachen, die een moeder is van een gheduyre pyne ende een ware anklevende droefheyd. Daarmen dan lust zoeckt ende smerte vint en verkryghtmen het begheerde niet, maar het ghehate verdriet; zaligh is die dit inder waarheyd ziet ende deze pynlycke dienstbaarheyd ontvliedt. 13. Wat lust magh doch wezen by zulcke onmatighe dieren? Immers | |
[pagina 399]
| |
wat onlust, ja wat verdriet moet daar niet altyd by henluyden zyn? Vintmen oock grooter lust dan daarmen verkryght het begheerde? Vryelyck neen. Verkryghens deze onmatighe? Zekerlyck neen, maar het platteaant. teghendeel, voort komende uyt het stadigh ontberen van 'tghene zy boven al ende in allen begheren. 14.Ga naar voetnoot14 Dit is een warachtighe ende byblyvende wellust. Die kryghen zy nemmermeer, maar niet dan een valsche ende vluchtighe lust, die strax verandert in een byblyvende verdriet, smert of rouwe. Zyn dan deze zwynhoeders of dienaren vande onreyne lusten niet te recht ellendighe slaven van deze pynlycke onmaticheyd, die haarder katyvenaant. begheerten nemmermeer en verzaad, maar altyd in huere onvernoeghde begheerten hongherigh blyven laat? 15. Zy verbeelden zich met een eeuwighe zalicheyd, die zy eeuwelyck ontberen doort hebben van een onophoudelycke ellendicheyd. Want alle onmate quelt ende pynight, ende in alsaant. zyn zy onmatigh, zo werden zy altyd ghepynight. Dats nu verde van 'tbegheerde wellustighe leven te ghenieten. 16. Zulcke beloninghe kryghen deze dienaren van huere afgodische wellust, ende voor dezen snoden, schandelycken ende beestelycken dienstbaarheyd. 't Eene quaad hopen zy op 't ander. Tot die ghebrekelycke armoede voeghen zy schandlycke verachtinghe met lastighe moeyelyckheyden, hier by komen zware zieckten met smertelycke pyne, ende ten laatsten gheheel verderf van lyf ende ziele. 17. Hier staat noch meer af te zegghen. Maar want dit voeghlyxte zal vallen int handelen vande luste, daar op ick nu kome, zo wil ick dit nu hier laten ende dat beghinnen. |
|