Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendTienste hoofdstuck
| |
[pagina 385]
| |
beraad. Dat heetmen een huys willen bouwen, eermen de kosten heeft overgheleyt, zo moetmer ten halven met schanden ophouden, eert huys is te vollen ghebouwet. Want de macht eyndt eer twerck eyndt. 6. Dat is onghetwyfelt waar datmen gheen opzet en magh standvasticheyd, dat dueghde is, noemen, zo zulck opzet niet ten ghoeden is streckende. Neen, dan noemtmens hartneckicheyd. Al wat ten ghoeden streckt, dat wyckt af vant quade, ghelyck wie uyt een duyster hol na 'tlicht toeghaat, die wyckt af vande duysterheyd. 7. Nu vintmen dat de meeste menschen wanen ghoed ende quaad te weten, al eer zyt beyde recht weten of kennen. Wie nu wil weten of hy deze beyde recht kent, die anmercke zynen ghemoede of dat hy het quade dan waarachtelyck haat ende 'tghoede warachtelyck lieft. 8.Ga naar voetnoot§8 Die haat het quade warachtelyck diet zo vyand is, dat hyt niet en zoude willen doen, ick en zegghe niet al mocht hyt zonder straffe doen, maar oock niet, al stont daar groote beloninghe toe. Zo heeft die oock het ghoede warachtelyck lief, diet niet en zoude moghen laten te doen, al stont daar gheen loon toe, ja oock niet al zoude hy ontwyfelyck daar over ghestraft moeten worden. 9. Nu moghen de ghewetens van u, o ghy lesers van dezen, zelf licht oordelen ende tuyghen, wie van u allen waarachtelyck het quade haat ende het ghoede lief heeft. 10. Die dan 'tquade noch niet waarlyck en haat, maar dat onder een valsche schyn van ghoed verkeerdelyck lief heeft, en ist niet moghelyck dat te laten, zo langhe zulck zyn verkeert oordeel in hem blyft. Zo en magh hy mede, dat valsch oordeel in hem blyvende, het ghoede dat hy qualyck quaad waant gheenssins lief hebben noch hanteren. 11. Of dan zulck een door iemands anpraten of vermanen, uyt vreze van schande of vande helle, of op hope van 'svolx eere of vande hemele, schoon al een opzet maackte om 'tquaad, dat hy lief heeft, te verlaten ende 'tghoede, dat hy haat, te doen, zo en ist hem niet moghelyck daar inne te volharden, maar moet ter eerster gheleghen- | |
[pagina 386]
| |
heyd het gheliefde quaad ankleven ende 'tghehate ghoed begheven. 12. Neen, dat magh niet zyn. Ten heeft zynen rechten wortele niet, zonder welcke die vrucht van volstandicheyd niet en magh voortkomen. Na 'thaten van 'tquade volght het bestandigh laten van 'tquade, ende na het lieven van 'tghoede volght het volherdigh ghoed doen. Zonder licht zietmen niet, zonder zien kentmen niet, ende zonder kennen en haatmen noch en laatmen 'tquade, noch en lieftmen ende doetmen 'tghoede niet standvastelyck. 13. Vergheefs is dan alle beghinne dat niet recht en werdt beghonnen. Niet recht en werdt het weldoen beghonnen, daarmen 'tquade niet recht kent ende laat, ende 'tghoede niet recht kent ende lieft. Want elck verzelt zich met het ghene dat hy lief heeft ende vliet van 'tghene hy haat. 14. Zo moet al die 'tquade, als oft wat lieflyx ende lustighs ware, lieft, dat noch ankleven, ende die 'tghoede, als oft wat hatelyxaant. ende lastighsaant. ware, haat, dat noch vlieden, zo langhe tot dat waarheyds kennisse die valsche wane uyten mensche verdryft. 15. Dat het blinde onverstant inde meeste menichte heerschapt is onlochbaar. Deze oordeelt het quade ghoed ende 'tghoede quaad te wezen. Dit doet dan noodlyck na 'tghoed ghewaande quaad hopen ende voor 'tquaad ghewaande ghoed vrezen. Wat is beter ghoed voor den mensche dan doort ghehoorzamen vant opperste ghoed (dat God is) daar met te vereenighen ende alzo inder waarheyd zelf ghoed te worden? Wat is oock argher quaad dan dat de mensche doort zondighen zich zelf afscheyde vant ware ghoed ende door ghoedheyds ontberen quaad worde ende blyve? 16. Waarmen na hoopt, dat benaarstichtmenaant. te verkryghen ende waarmen voor vreest, dat pooghtmen te ontvlieden. Zo en magh dan gheen warachtigh opzet inden onwyzen wezen om 'tquade te laten ende 'tghoede te doen, hoe vele te min een standvastigh volharden. Hoopt niet meest elck dat het hem al na zynen wil zal ghaan? 17. Nu is des menschen zotte wille het rechte teghendeel vande alwyze wille Godes. Die vreest ende vliedt meest elck, zoeckende teghen die wille Godes de zyne te volbrenghen in allen zaken. Dats nu wel verde van een ghoed opzet om zyn zelfs wille te laten ende den wille Godes ghehoorzamelyck te volghen. 18. Hier inne (leyderaant.) is meest elck ghestadigh, ja hartneckigh tot | |
[pagina 387]
| |
huer zelfs verderven. Want elck meynt dat het zoet ende lustigh is zyn eyghen, maar bitter ende lastigh Godes wille te volghen. 19. Al bevintmen nu schoon doorghaansaant. dat zulck eyghenwilligh leven een onghenoeghlyck ende pynlyck leven, ja een doodlyck sterven, overmidsaant. 'tzelve de ghevreesde onrust doet verwerven ende die ghehoopte ruste derven, ghemercktaant. d'Almoghende wille Godes altyd gheschiet ende niet des menschen wille, als altyd anders dan Godes wille willende, daar door dan bywylen in zodanighen menschen wel een voornemen komt om voorts an niet meer haren, maar Godes wille in alsaant. te volghen, zo en magh in zulcke zo eyghenwillighe als onverstandighe luyden dat opzet niet ghedurigh noch standvastigh wezen, zo langhe haar valsch oordeel voors. in henluyden blyft. 20. Want dat opzet ontbeert die groeyende wortele van waarheyds kennisse, derhalven moet het inden eersten anstoot verdorren ende verdwynenaant.. Waar die waarheyds kennisse niet en is van eyghen willens quaadheyd, en maghmen die niet haten ende noch vele minder verlaten. Immers, zy hebben die zo lief, dat het hen al bitter smaackt, dat strecken zoude om huer lieve eyghenwillicheyd te verlaten. 21. Tot dit verlaten streckt die kennisse der waarheyd. Dits der dueghden wortele, die smaackt henluyden verdorven tonghe bitter, ghelyck den duysterlinghen 'tlicht hatelyckaant. is. Zo werptmen flux der dueghden wortel, als huer koortsighe smake bitter zynde wech, al eermen komt tot eenighen smake van haarder vruchten zoeticheyd. 22. Daar zietmen d'oorzaken vande onstandvasticheyd, namentlyck onverstant ende verkeert oordeel overmidsaant. ghebreck van waarheyds kennisse ende 'thebben van stoute vermetelheyd. 23. Laat het onrustigh onghenoeghen, het droevigh wroeghen ende die pynlycke smerte doort ontberen van ruste schoon by wylen henluyden zo hert anporren, dat zy van herten wenschen daar af ontslaghen ende in die lustighe ruste te wezen, wat magh dit helpen tot een standvastigh opzet om zulcken ellendighen state te verlaten, zonder opmercken vande oorzaken van zulck ghequelle? Zonder die te leeren kennen ende zonder die vyandlyck te haten? Niet altoosaant.. 24. 'tQuade hebben zy noch lief, maar de straf zyn zy vyand, zo zyn zy 'tghoede noch vyand, maar hebben huer beloninghe lief; zy willen wel rustigh, maar niet dueghdlyck leven. Die onrust waren | |
[pagina 388]
| |
zy ghaerne quyt, maar het zondigh leven willen zy behouden. Zo willen deze zotte, traghe luyden, ende zy willen niet. Ghoedheyds vruchten willen zy wel, maar haar wortel willen zy niet. 25. Bedrieght henluyden dan noch somtyds huer zotte waan, zo dat zy inden grond aldus ghestelt zynde noch hen zelf vroet maken dat zy een recht ghoed opzet hebben om 'tquade te laten ende 'tghoede te doene, zo nemen zy een schyn an, als of zy ernstelyck met ware standvasticheyd benaarstighdenaant., ende meynen dat zy ontwyfelyck in zulck huer schyn ghoed voornemen ten eynden toe zullen volherden, ende dit noch ('twelck boven allen dinghen hoogh staat te verwonderen) niet jeghenstaande zy de zonde zo lustigh ende die dueghde zo lastighaant. te wezen wanen, dat zyt voor allen menschen onmoghelyck houden, standvastelyck het quade te laten ende 'tghoede te doen. 26. Magh oock iemand met rechten ernst bestaanaant. te doen 'tgheen hy onmoghelyck houdt ghedaan te werden? Gheenssins. Magh daar toe dan by zodanighe luyden gheen ernstigh voornemen wezen, hoe vele te min kan daar zyn een bestendigh volbrenghen van 'tvoornemen? 27. God gheve dan hoe heyligh zulcke luyden zich van buyten ghelaten, zo moeten zy noodlyck in huer grond het onghegrond ghoed voornemen verlaten; zo haastaant. hem iet voorkomt daar zy het gheliefde quaad zouden moeten verlaten. 28. Zo verandert huer opzet telcken met veranderinghe van zaken, niet anders dan men de weerhaan ziet draeyen na alle veranderinghe vant waeyen. 29. Want zy draghen een blinde minne tot het smekelyckeaant. hoerken ghenaamt eyghen wille. Dat loont henluyden altyd met verdrietighe onwil ende leedt. Dan nemen zy voor 'tzelve te verlaten, maar dit al zonder dat te haten. Magh dat oock zyn? Dan bevint zich 30.Ga naar voetnoot30 Want het zwaarste (zomen zeyt) moet meest weghen, zo moet | |
[pagina 389]
| |
oock het meeste lief het minste leedt verdraghen. Dit zietmen konstelyck uyt ghebeeld inde lichtvaardighe onghestadicheyd vande Terentiaansche Phedria. Dien was leedt van zyn liefken gheschiet, zy lockte hem weder zoetelycken an, hy neemt voor haar spotkind niet langher te blyven, maar wilt van haar voorts blyven ende zeyde: 31. Wat zal ick doen? ken ga tot haren huyse niet.
Oock nu niet? nu zy my van zelf tot haar ontbiedt?
Of ist my beter dat ick toon myn quaadheyd
Int niet ghedoghen vander hoerkens smaadheyd?
Zy sluyt my uyt, zy zend om my. Ga ick daar weer?
Dat doe ick niet al baad zyt my oock noch zo zeer.
Tis ghoed zo ghy dat doet als ghyt nu recht verzint.
Maar wat zalt zyn, volherdyt niet, zo ghy beghint?
Dit scheyden zuldy haastaant. met druck bekopen
En onverzocht van zelfs weer tot haar lopen.
32. Ziet daar een ebbe ende vloet van een onstadigh ghemoet. Huer onbestendigh voornemen werdt zo dickmaal verplant, dat het gheen bloeysel, veel min eenighe vruchten vande standvasticheyd en magh voortbrenghen. 33. Zo en voeden niet de ghegheten spyzen diemen lichtelyck weder uyt braackt. Zo en ghenezen niet de medecynen diemen dickmaal verandert, ende zo en komt hy ter begheerder plaatsen niet die den wegh niet ten eynde toe en bewandert. 34. Ende hier met zy ghenoegh ghezeyt vande onstandvasticheyd, oock vande starckheyd zelve met de kranckheyd, insghelyx vande dueghden ende ghebreken die beyde anklevende.
Eynde vant vyfde Boeck. |
|