Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendNeghenste hoofdstuck
| |
[pagina 381]
| |
dan oock niet die liefde al des menschen krachten tot het gheliefde strecken boven allen dinghen? 7. Deze heylighe liefde gheeft dan mede vermoghen om te volherden int hanteren ende verwerven vant begheerde, na grootheyd van 'tvermoghen ende vande liefde ten ghoeden. Zo werdt by dezen altyd verkreghen al dat hy begheert. Want zyn begheerte is niet grooter ende zyn vermoghen is niet kleynder dan die liefde in hem is. 8. Zo vele dan allenxkens die liefde wast, zo vele wast oock die begheerte of wille, insghelyx mede het vermoghen om 'tbegheerde ghoed te verwerven. 9. Daar iemand het ghoede zoeckt ende het quade vint, om dat hy 'tghoede niet en kent, of daart niet en is zoeckt, moet noodzakelyck zulck zoecken of ophouden of verslappen. Maar hoe magh eenighe onghestadicheyd of aflaten van 'tghoede te begheren ende te zoecken komen inden ghenen die altyd het ghezochte ende begheerde ghoed ontwyfelyck vint ende wenschelyck verkryght? 10. Wy leeren oock meest altsamen eerst het quade met smerten kennen; dan pooghtmens uyt haat te verlaten. Zo en magh dan het quaad dat men uyt ondervinden kent voor verderflyck, ende datmen mitsdien oock vyandlyck hatet, nemmermeer zich zo schoon op proncken, dat het zulcken zynen vyandlycken mensche weder behaghen of met lust ende liefde tot zich zoude konnen anlocken. 11. Neen, dit magh even zo weynigh zyn, als een bekent ende doodlyck bevonden venyn door eenighe zoeticheyd den kenner lustighaant. of begheerlyck zoude maken om by hem inghedroncken te worden. 12. Ick spreke hier van ware kennisse ende levendighe hate uyt ondervinden ende niet van verbeeldelycke kennisse ende een waan hate, uyt lezen of hooren zegghen, dat is uyt een gheschilderde kennisse gheboren. Want deze lichtelyck moghen bedroghen worden door de valsche loghen, onder een schyn van trouwe waarheyd vermomt wezende. Maar onmoghelyck ist dat de ware kenner ende hater vant quade 'tzelve weder begheren zoude. 13.Ga naar voetnoot13 Nadien nu niemand van 'tghoede magh afghelockt ende ghetrocken worden dan door 'tquade met ghoedheyds schyne gheblancket zynde, ende nadien deze onze liefhebber van 'tghoede het quade | |
[pagina 382]
| |
warachtelyck kent ende haat, hoe ist moghelyck dat hem 'tbekende ende ghehate quaad vant bekende ende gheliefde opperste ghoed aftrecken zoude? Dat magh niet zyn, ten waar men die nietighe loghen krachtigher wilde maken dan die Almoghende waarheyd. 14.Ga naar voetnoot§14 Zo blyft dan de ghene die eens het ghoede inder waarheyd kent ende lieft, zo onverscheydelyck gheknocht an 'tghoed door die onbrekelycke banden der liefden, dat noch lief noch leed, noch ryckdom noch armoede, noch eere noch verachtinghe, ja noch dood, noch duvel, noch helle hem moghen aftrecken van 't opperste ghoed, dat hy nu niet om zyn eyghen zelfs wille, maar om des ghoedheyds hooghwaardicheyds wille boven zich zelf ende boven alle dinghen lief heeft. 15.Ga naar voetnoot15 Zulck mensch is dan recht standvastigh, want hy staat zo vast opten grond der liefden ten ghoeden door waarheyds kennisse in hem gheboren, dat hy nu voorts meer bestendelyck moet volharden in zyn ghoed opzet van door ghoedheyds begheren ende hanteren ghoed te worden. Dit is de rechtvaardighe ende bestendighe man byden Venusiaansche Poëet beschreven: Die onversaaght van moedt niet zoude verschricken,
Al viel op hem de wereld ghebroken an sticken.
16. Wat zyn nu die twee onbrekelycke pilaarnen daar op die standvasticheyd des ghemoeds is ghebouwen? Waarheyd ende rechtvaardicheyd. Deze standvastighe man weet inder waarheyd dat hem onbekent is wat hem ghoed is of quaad van alle dinghen die buyten zynre macht zyn ghestelt. Zodanighe zaken zyn: het lang leven, ghezondheyd, ryckdom, moghentheyd ende derghelycken meer. 17. Nu en magh niemand reden ghebruyckende, begheren of vlieden dinghen die hem onbekent zyn, want hy verstaat dat hy zo lichtelyck zyn bedervenaant. als zyn welvaren door zulck blind begheren zoude benaarstighenaant.. Dit niet begheren of vlieden maackt datmer na zodanighen dinghen niet en hoopt of daar voor en vreest. 18. Want in zodanighen mensche en werdt van zodanighe dinghen niet verkoren. Daar niet en werdt verkoren en werdt gheen rust verloren. Magh hy oock bedroeven in dit of dat te ontberen die zich | |
[pagina 383]
| |
waght voor proeven vant onverstandigh begheren? Magh daar leed komen int herte vanden dinghen daar af int jeghendeel gheen lief en is? 19. Daar is dan oock gheen veranderinghe in zulcken ghemoede, al waart oock zake dat die ghantse wereld met alle datter inne is, alle uyre eens veranderde. Zo moetmen dan deze man te recht standvastigh noemen. 20.Ga naar voetnoot§20 Ghelyck als een kompas midsaant. onder die onrustighe baren, die dit schip des werelds herwarts ende derwaarts doen tuymelen, in vlacke stilheyd zich stadelyck blyft streckende na des waarheyds leydsterre, alzo blyft deze man die zich standvastelyck ter dueghden streckt, onveranderlyck in zyn voornemen ende ghemoede, mitsaant. onder duyzentreleye veranderinghen der dinghen buyten zyn macht ghestelt wezende. 21. In deze standvasticheyd stuenende op waarheyd, styft hem noch de tweede zuyl, te weten zyn rechtvaardicheyd. Hy weet waarachtelyck dat niet hy, maar een ander dit alder schoonste paleys des werelds heeft ghesticht, ende dit uyt zulcker ghoedheyd als wysheyd. 22. Wie merckt niet licht an allen zyden dat alle schepselen elck int zyne van huer noodurft ryckelyck zyn bezorght? Wie moet zich oock niet, als van een onbegrypelycke zake, verwonderen in die wyze schickingheaant. ende bestieringhe alder dinghen? 23.Ga naar voetnoot23 Zo verstaat onze standvastighe man licht dat hy in dit heerlyck ghebou niet en is de huysvader, maar een gast ende vreemdeling. Het valt hem oock niet zwaar om te weten dat elck voochdije ende ghebiedtaant. behoort te hebben over zyn eyghendomme. 24.Ga naar voetnoot24 Wie weet oock niet dat deze woninghe des werelds met alle haar huysraadt d'eyghendom is niet vanden gast, maar vanden huysvader, die alle zulx zelfs ghemaackt heeft? Zo kan dan oock deze onze rechtvaardighe man wel zekerlyck weten dat niet zyn eyghen, maar des huysvaders wille int groote huys behoort ghevolght te worden in allen dinghen. 25. Dit volghen van des scheppers ende eeuwighe huysvaders wille | |
[pagina 384]
| |
is ware rechtvaardicheyd, want dat doende gheeft men elck 'tzyne. Wat Gode? 'tGhebieden over alle zyne schepselen. Wat den mensche? 'tGhehoorzamen Godes, als mede zyn eyghendom ende schepsel wezende. 26. Zo volght de standvastighe man ghestadelyck ende onderdanighlyck Gode in al dat hy ghebiedt, zonder eenigh eyghenwilligh verkiezen. 27. Daar dan deze wyze onwetenheyd is met die onderdanighe rechtvaardicheyd, hoe waart moghelyck datmen die standvasticheyd zoude verliezen? Daar zulx oock niet en is en magh gheen ware standvasticheyd wezen. |
|