Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendTwede hoofdstuck
| |
[pagina 220]
| |
3. Laat hen alle onwarachtigh zyn, dat is gheen waarheyd hebben, ghemercktaant. dat woordstuxken on zonder betekent, of een ontbering van 'tghene daart by werdt ghevoeght, ghelyck onwysheyd, ontrouwheyd ende derghelycken meer, als oock hier onrechtvaardicheyd; zo en maghmen (om eyghentlyck te spreken) hier uyt niet verstaan dat onrechtvaardicheyd zoude wezen het rechte jeghendeel vande rechtvaardicheyd, als niet anders wezende dan een ontbering vande rechtvaardicheyd. 4.Ga naar voetnoot4 Neen, dit teghendeel is de overtreding des wets, als wat meer zynde dan onrechtvaardicheyd ende als hebbende een daadvaardicheyd of ghewoonte door langhe hantering van zulx; dit magh te recht ghezeyt worden het rechte jeghendeel vande rechtvaardicheyd, want dat jeghendeel in zodanighen luyden is. 5.Ga naar voetnoot5 Hier inne hevet my nodigh ghedocht myn meyninghe eens voor al noch aldus te verklaren, om doling in dezen te vermyden, ende om hier na int handelen vande onghehoorzaamheyd, onmaticheyd, vande ontrouwheyd ende desghelycken meer, na deze myne verklaring te moghen verstaan werden. 6. Het rechte jeghendeel vande rechtvaardicheyd houde ick daarom te wezen de zondighe ghewoonte, dat is een daadvaardicheyd des ghemoeds daar door de menschen begheerlyck, willigh ende machtigh zyn om te overtreden de wet. 7.Ga naar voetnoot7 Vraaghtmen my wat wet? Ick zal zegghen de wet, ons bevelende elck het zyne te gheven. Wie heeft wat dat hem toekomt? God ende de mensche, te weten God alles als zyn eyghendom, de mensche eenighe dinghen als bruyckwaarderaant., van Gode daar inne ghestelt. 8. Wat is nu 'tghene dat Gode toekomt? D'alder hooghste liefde met d'alder diepste onderdanicheyd. Dit Gode niet te gheven is een laten van rechtvaardicheyd ende mitsdien zonde in al den ghenen die zulx werdt afgheeyscht, dats in den ghenen die zulx vermoghen te doen. | |
[pagina 221]
| |
9. Dit en zyn gheen onredelycke dieren, oock niet jonghe kinderen noch tot gheen redens ghebruyck ghekomen zynde, maar bejaardeaant. menschen, des te doen vermoghende. Want ghelyck de wetghever God, alzo en is oock de wet niet onrechtvaardigh in iemanden boven vermoghen iet af te eyschen op straf. 10. De bejaarden dan die Gode het zyn niet en gheven in die voors. liefde ende onderdanicheyd, hem als de beste ende wysste eyghentlyck toekomende, hebben wat anders dat snoder, ja meest quaad is lief, twelck zy oock dienen boven, ja teghen God. 11. Want alle mensche die tot redens ghebruyck is ghekomen, noodzakelyck iet moet liefhebben ende doen. Dit moet hy wel of qualyck doen. Hy en heeft niet wel lief noch ghehoorzaamt niet wel die God niet boven al lief heeft ende ghehoorzaamt. Deze moet dan qualyck liefhebben ende ghehoorzamen. Dit doen alle overtreders altyd int liefhebben ende ghehoorzamen van eenighe schepselen boven den scheppere, ende dits d'onrechtvaardicheyd der menschen int alghemeen teghen Gode. 12. Anghaande nu d'onrechtvaardicheyd of (om recht te zegghen) des wets overtreding teghen den menschen, deze is een verstoordersse vant menschelycke ghezelschappeaant., een moeder van twist ende een doodlyck venyn van alle eendracht ende vrundschappe onder den menschen. 13.Ga naar voetnoot13 Want waar zy is daar mesdoet zy een ander. Nadien nu alle mesdaad oorzake is van vyandschap, zo moet de ghemeenschappe, vrundschap ende eendracht der menschen noodlyck ruymenaant., zo waar d'overtredinghe, ick meyn deze helsche duyvelinne ende verderflycke twistmaaxter Ate inne komt. 14.Ga naar voetnoot14 Ende want de mensche tot eendracht ende vrede is gheschapen, zo de sprake, allen ghedierten vreemd ende der menschen eyghenschap wezende, insghelyx der menschen naackte ende angheboren weerlozicheyd wel naacktelyckenaant. bewyst; zo moetmen daar uyt be- | |
[pagina 222]
| |
kennen dat de mensche van naturen is gheschapen ende gheneghen tot rechtvaardicheyd. 15. Immers wat ander ghetuychnisse behoeftmen hier toe dan alleen de wet der naturen zelve? Wat wetten tot Gode of totten menschen streckende maghmen gheven die daar inne niet en zyn begrepen? Maar wat oprechteaant. menschelycke wetten maghmen noemen die daar uyte niet en zyn voortghekomen? 16. Wie magh iemand een alghemeynder, krachtigher ende warachtigher wet gheven dan: doet anderen zo ghy zoudt willen dat u gheschiede? Alle ghoede wetten zyn dan natuurlyck. Zo en is dan oock niemands nature daar teghen gheneghen, maar daar mede, want alle menschen die redelyck zyn hebben dezen wet der naturen, die henluyden tot zulx te doen anporret ende daar door zy tot rechtvaardicheyd van naturen zyn gheneghen. 17. Zyn wy dan daar teghen doende oock niet te recht schuldigh ende strafbaar? Ziet, zo is de overtreding des wets een werck dat niet alleen en is onnatuurlyck, maar oock plataant. jeghen de nature zelve. 18. Deze overtreding des wets heeft inden menschen zynen oorsprong uyt vermetel onverstand int toestemmen van onbekende dinghen. Maar hare wasdom ende volmaacktheyd kryght zy uyt de ghewoonlycke oeffening. 19. Die is by quade Overheyd ende heeft hare wercking int alghemeen int maken ende doen onderhouden van onbillycke wetten, of by quade menschen op zich zelf, ende meshandeltaant. teghen eenighen luyden, byzonder int benemen of int onthouden dat anderen toekomt. Dit laatste gheschiet in koopmanschappen ende andere menschelyke onderhandelinghen, maar dat eerste gheschiet inde straffinghen ende beloninghen van quade wetten of teghen ghoede wetten. 20. Want het is onrecht doen daarmen uyt een moedwillighe bloed-dorsticheyd of uyt vermetele zotheyd den onderzaten quade wetten gheeft ende op straf te ghehoorzamen ghebied. Zo ist mede qualyck doen daarmen uyt jonste, uyt hate of uyt ghiericheydaant. ghoede wetten qualycken beduydt ende, den schuldighen vry wyzende, den onschuldighen veroordeelt. 21. Ende blyckt mitsaant. 'tghezeyde overtreding des wets te wezen niet alleen datmen 'tghoed dat gheboden is niet en doet, maar oock voor- | |
[pagina 223]
| |
neemlyck datmen het verboden quaad doet. Dit laatste moet oock noodlyck werden daart eerste is. 22.Ga naar voetnoot22 Want de mensche moet noodzakelyck altyd wat doen. Doet hy dan 'tghoede niet ende doet hy wat anders, wat magh dat doch anders wezen dan quaad? Men vint wel middelbare dinghen die van zelfs ghoed noch quaad, maar zulx als huer ghebruycker zyn, als ryckdom, ghezondheyd, schoonheyd, wyn ende andere zulcke dinghen meer. 23. Maar wie magh eenigh werck vinden dat niet en gheschiet uyt eenighe meyninghe of voornemen? Dat voornemen is ghoed of quaad, hier is gheen middel. Ist ghoed, het werck is ghoed; ist quaad, het werck is quaad. Zo moet dan alle werck ghoed zyn of quaad. Die 'tghoede niet en doet, die moet dan quaad doen. Dit is overtreding des wets, twelckmen ghewoonlyck (maar niet eyghentlyck) noemt onrechtvaardicheyd. 24.Ga naar voetnoot§§24, 25 Deze dinghen alzo ghestelt zynde vande alghemeyne rechtvaardicheyd ende onrechtvaardicheyd, oock van desselfs hoofdeelen, staat nu mede wat te handelen vande andere dueghden ende zonden, uyt elck der voors. twe, als uyt hueren spring-aderen, vlietende. 25. Deze zyn godsdiensticheyd, ghehoorzaamheyd, waarheyd, danckbaarheyd, mildheyd, vriendschap, bermherticheyd, straf ende de zonden, deze dueghden teghen wezende. Van elck der zelver iet op zich zelf ghezeyt zal moeten werden, waar af de voorghang hier zal hebben de ware Godsdienste. |
|